Inquisitie en ironie
Terugblikkend op de publicatie van Niets was wat het leek valt op dat een paar recensenten mij beschuldigden van wat ik maar grofweg ‘inquisitiestijl’ zal noemen.
Uiteraard hebben ze het recht dat te vinden, net zoals ik het recht heb het daarmee oneens te zijn. Het is ten slotte de ene mening tegenover de ander. Het Noord-Hollands Dagblad gaf me zelfs het advies een volkstuintje te beginnen. Dan zou het blad en zijn abonnees verschoond blijven van mijn ‘pseudowetenschappelijke creaties’, die zouden zijn ‘gebaseerd op informatie uit de derde hand met een ranzig voyeuristisch tintje.’
De boze brief die een emeritus hoogleraar hierover naar de krant stuurde werd niet geplaatst. Vermoedelijk omdat hij het boek wél had gelezen en het dagblad attent maakte op de zee van archievale bronnen en literatuur waarop het boek is gebaseerd. Dat de boze prof in ruste het stukje in het NHD beoordeelde als journalistiek van een niveau ‘uw krant onwaardig’ zal ook niet hebben bijgedragen tot plaatsing.
Een paar kranten vonden dat ik me te buiten was gegaan aan ‘smalende commentaren’. Er is een groot verschil tussen smalend commentaar en ironie. Een voorbeeld: Bernhards Amerikaanse biograaf Alden Hatch beschrijft in vlammende bewoordingen hoe Bernhard op 10 mei 1940 heldhaftig en door het dolle heen van woede twee uur lang met een pistoolmitrailleur op Duitse vliegtuigen schoot: ‘terwijl de loop van zijn Lewis gloeiend heet werd nam zijn woede nog in hevigheid toe.’ Ik vond dat zo overdone dat ik niet kon nalaten op te merken: ‘Toch zagen de Duitse legers kans Nederland te bezetten.’ Sommige recensenten zien dat als smalend commentaar. Zelf beschouw ik het als ironie; als een reactie op het zalvende geschrijf van Hatch.
Mijn eerste prioriteit is dat de inhoud klopt en dat het notenapparaat degelijk in elkaar steekt. Als dat het geval is kan een vleugje ironie mijn inziens geen kwaad. Sommige recensenten gaat het kennelijk meer om de vorm dan de inhoud. Overigens `bezondig’ ik mij in al mijn boeken aan kleine ironische genoegens. Nooit heb ik daarop enig commentaar gehad. Maar als het om prins Bernhard schijnt het een doodzonde te zijn.
Wat mij ergert zijn opmerkingen die evident niet kloppen. NRC Handelsblad verwijt mij niet alleen vele ‘suggesties en gissingen’ maar beweert ook dat ik een zin `vaak’ begin met: `Het lijkt niet uitgesloten’. Een snelle controle via de zoekfunctie leert dat het aantal keren dat ik de gewraakte uitdrukking heb gebruikt exact nul komma nul is. En evenals die krant uit Noord-Holland weigerde NRC Handelsblad een ingezonden brief te plaatsen die de krant daarop attent maakte.
Het lijkt me niet uitgesloten dat zoiets vaker gebeurt bij de krant die zich zelf graag profileert als de ‘slijpsteen van de geest’.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!