Sytze van der Zee zorgde met zijn biografie over François van `t Sant voor enige reuring. ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema was van plan geweest een staatsgreep te plegen. Bij de presentatie van het boek sprak hofleverancier Cees Fasseur (‘Karate Cees‘) de aanwezigen toe. Met humor uiteraard. Maar zijn speech was gelardeerd met dubbele bodems, steken onder water en verwijten aan zijn critici. Waarin een kleine man groot kan zijn.

De couppoging die Van der Zee in Harer Majesteits loyaalste onderdaan onthult, had plaats moeten vinden op 24 april 1947. Aanleiding was het Akkoord van Linggadjati waarin de onafhankelijkheid  van Indonesië werd geregeld. Het Akkoord viel slecht in rechtse kringen die van onafhankelijkheid niets wilden weten. Een aantal politici en oud-verzetsleden vatte daarom het plan op de regering omver te werpen. Pieter Sjoerds Gerbrandy, voormalig premier van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen, zat ook in het complot.

Fasseur publiceerde vorige jaar een biografie over Gerbrandy. De staatsgreep kwam bij Fasseur niet aan de orde, dus dat was pijnlijk. Maar Fasseur redde er zich moeiteloos uit. Als ik hem goed heb begrepen, is alles wat er sindsdien over Gerbrandy (en uiteraard het koningshuis) is geschreven niet meer dan een voetnoot bij wat hij zelf heeft gepubliceerd. En dat zal altijd zo blijven. Het zijn niet meer dan aanvullinkjes waarvan je je ook nog kunt afvragen of ze wel iets toevoegen. Eigenlijk niet, begreep ik, maar aan de andere kant konden ze ook geen kwaad.

Een kleinzoon van Van ’t Sant, die het ooit had gewaagd Fasseur inzage te weigeren in de weinig overgebleven papieren van zijn grootvader  – hij was op de presentatie aanwezig – kreeg voor zijn streek de rekening gepresenteerd, al zullen de meeste aanwezigen Fasseurs steek onder water niet hebben begrepen.
Wat stak was dat Van der Zee die papieren wel had mogen inzien.

Hazelhoff Roelfzema is een van de meest overschatte mensen uit het verzet. Een rechtse houwdegen die het immens met zichzelf had getroffen. De ‘Soldaat van Oranje’ probeerde in 1942 met steun van koningin Wilhelmina contacten te leggen met het rechtse verzet in Nederland. Aan het linkse verzet, dat over het algemeen aanmerkelijk actiever was dan zijn rechtse tegenhanger, had Wilhelmina geen boodschap en Hazelhoff al evenmin.

Wilhelmina wilde het verzet centraliseren. Van ‘Sant, Hazelhoff en prins Bernhard vonden dat een geweldig plan. De Duitsers zullen het daar hartgrondig mee eens zijn geweest want een gecentraliseerde ondergrondse is immers een stuk gemakkelijker te arresteren en te executeren dan allerlei versnipperde kleine groeperingen.
Het gedoe van Hazelhoff (Contact Holland) stond dus primair in het teken van de terugkeer van Wilhelmina. Ze had plannen om Nederland na de oorlog als een verlicht despoot te gaan regeren. De macht van de volksvertegenwoordiging wilde ze tot een minimum beperken. De contactpogingen uit 1942 van Hazelhoff zijn door geklungel op niets uitgedraaid.

Na de oorlog vertoefde Hazelhoff regelmatig in het toenmalige Nederlands Indië. Hij geloofde heilig in het toenmalige gezegde: ‘Indië verloren, rampspoed geboren’. Prins Bernhard trouwens ook. Samen met prominenten uit het Nederlandse bedrijfsleven heeft hij zich krachtig tegen de onafhankelijkheid verzet. De prins had zelfs al een hoofdkwartier in Batavia voor zich laten inrichten maar Wilhelmina – met wie hij het na de oorlog slecht kon vinden – verbood hem te gaan.

De biografie over prins Bernhard van Alden Hatch (die alles braaf noteerde wat Bernhard hem dicteerde) vermeldt ook een staatsgreeppoging. Niet duidelijk is of het dezelfde is als die Van der Zee noemt.Een datum ontbreekt en namen worden niet genoemd, maar helder is wel dat het gaat over leden van het voormalige rechtse verzet, de zogenaamde Ordedienst (OD).
De OD wilde pas in actie komen na de bevrijding van Nederland. Doel was om de terugkeer van koningin Wilhelmina zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Van actief verzet tijdens de oorlog kan de OD niet worden verdacht. Hatch beschrijft de coupplegers als lieden waarmee prins Bernhard niets te maken wilde hebben. Naar eigen zeggen had de prins het verzoek van rechtse groeperingen om de macht in Nederland over te nemen consequent afgehouden.

Hatch schrijft dat de heren die Bernhard een bezoek brachten het spuugzat waren. De manier waarop de politiek zich ontwikkelde beviel hun allerminst. Ze wilden een nieuw, sterk bewind dat het land weer op de been kon brengen. Een wens die overeen kwam met Wilhelmina’s licht despotische manier van denken over het landsbestuur. ‘Vernieuwing’ noemde ze dat.

Bernhards bezoekers vond de zittende regering dus maar een stel slapjanussen. Dat was niet waarvoor ze beweerden te hebben gevochten. Alleen Bernhard kon in die situatie verandering brengen. Hij was immers de populairste man van Nederland. Er stond 200.000 man tot zijn beschikking die bereid waren te doen wat hij beval. Ze waren afkomstig uit de voormalige Binnenlandse Strijdkrachten (BS) waarover Bernhard het bevel had gevoerd. Het grootste deel van de BS bestond uit avonturiers en gelukzoekers. Echte verzetsmensen zaten er nauwelijks tussen.
De delegatie wilde de koningin voorstellen om haar, samen met Bernhard, de macht te geven om ‘ons land langs nieuwe wegen op te bouwen tot een land waarin onze idealen worden verwezenlijkt.’ Ze wilden de koningin echter niet benaderen zonder Bernhards toestemming.

Bernhard had toen – weer naar eigen zeggen – met ‘enkele snelle en scherpe woorden’ dat idee voorgoed de kop ingedrukt. Nederland was geen Balkanland, evenmin als de Oranjes despoten waren. Van een dictatuur wilde hij niets weten. Basta.

De prins besloot zijn korte donderspeech met de woorden ‘En nu: Leve de Koningin! Leve ons vaderland!’ Hoewel teleurgesteld toonden de mannen zich voor rede vatbaar: ‘Ze juichten hem toe en vertrokken volkomen ontnuchterd.’
Of Hazelhoff een van hen was, is niet bekend.

Heeft Willem-Alexander een belastingmoraal?

Een onmogelijke vraag. Maar mocht hij die ontberen dan kan de koning daar niets aan doen want de familie van Oranje wordt belastingtechnisch al sinds de stichting van het Koninkrijk in 1813 met fluwelen handschoenen aangepakt.

Dat de Oranjes “gewoon” belasting betalen, zoals Rutte laatst in de Tweede Kamer betoogde, is natuurlijk onzin. De minister-president heeft zijn kunstje afgekeken van de Rijksvoorlichtingsdienst die dit al sinds jaar en dag op zijn website beweert. Volgens de RVD betalen de leden van het Koninklijk Huis “de belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn”. Afgezien dan van een aantal bij wet geregelde specifieke vrijstellingen, zo voegt de dienst daar aan toe. Wie al de uitzonderingen leest, krijgt de indruk dat de RVD het eerlijkheidshalve beter andersom had kunnen formuleren; namelijk dat het Koninklijk Huis, een paar uitzonderingen daargelaten, vrijgesteld zijn van fiscale lasten.

Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen Koninklijk Huis en Koninklijke Familie. Van de Familie ben je lid door geboorte; het lidmaatschap van het Koninklijk Huis is in een speciale wet geregeld.
Alle voorrechten van de Familie zijn vastgelegd in de Grondwet of een daaruit voortvloeiende speciale wet. Kom daar als gewone burger maar eens om. In de praktijk is de honorering van het Koninklijk Huis geregeld bij de `Wet Financieel Statuut van het Koninklijk Huis’. Daarin wordt de hoogte van hun `uitkering’ bepaald. Wie zijn die uitkeringstrekkers? Op dit moment Willem-Alexander, Máxima en prinses Beatrix. De kroonprinses (de ‘vermoedelijke troonopvolger’) krijgt ‘pas’ op haar achttiende een uitkering en natuurlijk een secretariaat. Als prins Claus nog had geleefd had hij ook op de rol gestaan. En als de ouders van Beatrix nog onder ons waren geweest, hadden ook zij geen omkijken naar hun financiële situatie gehad.
Tonnen per jaar zouden ze hebben opgestreken.
De uitkering van Willem-Alexander is in 2015 854.000 euro, Máxima kan 339.00 euro tegemoet zien, terwijl prinses Beatrix het moet stellen met 483.000 euro. Uiteraard heeft de afgetreden vorstin ook recht op haar maandelijkse AOW-uitkering.

De koning krijgt nog eens 4.5 miljoen voor extra uitgaven, Máxima bijna zes ton en Beatrix 962.000 euro. Ze wonen, vliegen, rijden, varen en reizen gratis en kunnen altijd – mochten ze alsnog krap bij kas komen te zitten – terugvallen op een riante declaratieregeling. De kosten voor de beveiliging zijn staatsgeheim, maar alles bij elkaar zal de belastingbetaler dit jaar voor het Koninklijk Huis toch naar ruwe schatting in totaal  een slordige 135 miljoen euro moeten ophoesten.

Terug naar de belastingmoraal. Wie zo in de watten wordt gelegd krijgt niet eens de kans er een te ontwikkelen. De Grondwet van 2 maart 1814 regelde voor het eerst het inkomen van de koning: 1.5 miljoen gulden. Daarnaast wordt er een zomer- en winterverblijf voor Willem I geregeld. Het woord belasting valt nergens. Hij krijgt de anderhalf miljoen schoon in het handje.
Al een jaar later krijgt Willem een forse verhoging uit “’s Lands kas” zoals artikel 30 van de Grondwet het toen formuleerde. Voortaan strijkt hij belastingvrij 2.4 miljoen gulden op. België was dank zij de grote mogendheden bij Nederland gevoegd en dus had koopman koning Willem extra sores. Daarvoor kreeg hij het voor destijds fenomenale bedrag van negen ton extra uitgekeerd. Het zij hem gegund met zo’n zware baan.
In 1840 is het echter al weer uit met België en dat merkt de koning direct – nog steeds belastingvrij – in zijn portemonnee: hij moet terug naar de uitkering van 1814 à 1.5 miljoen gulden. Naast de uitkering noemt de Grondwet ook regelmatig het koninklijk inkomen uit de domeinen, maar die laat ik hier verder buiten beschouwing.
Tot aan 1972 gaat het uitkeren aan de koning vrolijk door zonder dat ooit het b-woord (belasting) valt in de desbetreffende Grondwetartikelen. De uitkeringen die sinds 1922 niet langer uit “’s Lands kas’ maar uit “’s Rijks kas” komen variëren natuurlijk wel.

In 1972 komt het kabinet Biesheuvel met een vernieuwd Grondwetartikel 22 “Inkomen leden Koninklijk Huis; Vermogensbestanddelen, Vrijdom van belasting”.  Daar was een jarenlange discussie aan voorafgegaan. In april 1967 bracht de “commissie belastingvrijdom koninklijk huis” (de commissie Simons) haar rapport uit met de conclusie dat de onafhankelijkheid van het staatshoofd gewaarborgd moest zijn en dat daarom de erfbelasting (successierechten) moest worden afgeschaft. In de praktijk was dat overigens al het geval: in 1947 had PvdA-minister Piet Lieftinck het vermogen van Wilhelmina met een ministeriële beschikking vrijgesteld van successierechten. De koningen in de negentiende eeuw betaalden die belasting trouwens wel.

De vrijheid van erfbelasting is gebaseerd op deze gedachtegang: om een onafhankelijke positie te kunnen waarborgen moet de Koning over een eigen vermogen beschikken. Wie dacht dat de koning van nature en vanwege zijn afkomst boven de partijen stond heeft het dus mis want: “anders dan bij de vermogensbelasting tast immers het successierecht – en hetzelfde geldt ook voor het schenkingsrecht en het recht van overgang – het vermogen aan”. Dat mag bij burgers wel maar bij de koning dus niet. De angst lijkt te zijn dat een koning zonder eigen vermogen wel eens door rijke snoodaards kan worden omgekocht om gunsten te verlenen. Het eigen vermogen zou ook nodig zijn om incidenteel excessieve uitgaven te kunnen doen en privébestedingen op te vangen. Alleen dan zou de koning onafhankelijk zijn van “zogenaamde weldoeners, waartegenover de Koning zich verplicht zou kunnen voelen, indien zij uitgaven voor hun rekening nemen”. Was dit nou slaafs likken van koninklijke hielen door de commissie Simons of had men toen al een vermoeden van de corrupte praktijken van de echtgenoot van ons toenmalige staatshoofd, prins Bernhard?

Tijdens de verdediging van het voorstel in de kamer herinnerde de dienstdoende staatssecretaris van Financiën (hij gaat immers over de belastingen) de Eerste Kamer eraan dat de Koning zelf niet in staat was een vermogen te verdienen door functies in het economische leven aan te nemen. Dat zou zijn onafhankelijkheid in gevaar kunnen brengen.
Dat was natuurlijk waar, maar de koning mag naar hartenlust beleggen of bijvoorbeeld onroerend goed transacties doen. Over dergelijke inkomsten moet hij dus wel belasting betalen maar of hij dat ook doet? Alleen de belastinginspecteur weet dat. De vraag is of hij bij vermoeden van een te geringe opgaaf aan de bel durft te trekken. Riskeert hij dan niet de toorn van minister Dijsselbloem? Die had er immers wel erg veel begrip voor dat Kees van Dijkhuizen, financieel directeur van ABN-AMRO, zijn nevenfunctie als bestuurslid van een ‘financiële holding’ van de koning verborgen had gehouden.

Een aantal jaren geleden liet koningin Beatrix toe dat een aantal van haar familieleden haar werkpaleis als postadres gebruikten om belastingbetaling te ontwijken. Het geeft op zijn minst aan dat de Koninklijke Familie de weg naar de belastingparadijzen kent.

Binnenkort debatteert de Tweede Kamer over belastingbetaling van het Koninklijk Huis. Belasting betaal je over je inkomen (of uitkering). Als de Kamer zou beslissen eerst het inkomen op te krikken zodat Willy en Max niet merken dat ze belasting gaan betalen hebben we met zijn allen een Pyrrusoverwinning behaald.

RTLnieuws, donderdagavond, 09-07-2015: ‘Niemand wist er van, en niemand mocht het ook weten: het project van prins Bernhard om neushoorns te redden en te infiltreren in de neushoornhandel. Het was geheim. Tot nu.’

Dat Bernhard twee schilderijen had verkocht om de neushoorn te redden had alle alarmbellen moeten doen rinkelen. Bernhard gaf nóóit wat weg. Het ” nieuws’ is al een kwart eeuw oud en het liep in tegenstelling tot wat de zender beweerde heel slecht af. Vertrouw Bernhard (of zijn vrienden) nooit als bron. De kans dat je wordt belazerd is bijna honderd procent.

‘Operatie Lock’ kwam voor het eerst naar buiten in 1991. Bernhard bleek geld beschikbaar te hebben gesteld voor een legertje van (voornamelijk Britse) huurlingen die het stropen in Afrikaanse wildparken moest aanpakken. Op zich een nobele gedachte.
‘Lock’ werd in 1987 opgericht door Bernhard, samen met John Hanks, de directeur van de afdeling Afrika van het Wereldnatuurfonds (WNF), en was actief in zes landen. Het probleem was volgens Hanks dat er veel geld werd gestoken in de bescherming van neushoorns, maar dat er praktisch niets werd gedaan om de handel in ivoor tegen te gaan. Hanks is de bron van het RTLNieuwsbericht.

Bernhard was zich ervan bewust dat het een riskante onderneming was die bovendien erg gevoelig lag omdat ze in strijd was met de officiële politiek van het WNF. De soldaten van Bernhards privéleger infiltreerden in de illegale ivoorhandel en ontdekten bovendien dat het Zuid-Afrikaanse leger – in samenwerking met terreurbewegingen uit Angola en Mozambique – dik geld verdiende aan de handel in ivoor en hoorn van neushoorns. Trouwens ook aan wapens, munitie en drugs. In 1989 trokken Hanks en Bernhard zich terug uit het project.

Operatie Lock liep totaal uit de hand. Het legertje van Bernhard infiltreerde niet alleen in de illegale ivoor- en hoornhandel (om noodzakelijke informatie te verzamelen) maar begon ook zelf handel in ivoor te drijven. Het verschil tussen de good en de bad guys was in een mum van tijd verdwenen. Bernhards huurleger organiseerde zijn eigen smokkelroutes, begon daarnaast de Zuid-Afrikaanse bevolking te terroriseren en fungeerde als speciale trainingseenheid van groepen die door de Zuid-Afrikaanse regering werden ingezet tegen het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) van Nelson Mandela.

Operatie Lock zou moordaanslagen op ivoorhandelaren hebben beraamd. De mannen van Operatie Lock trainden anti-stroperseenheden die niet keken op een leven meer of minder. Stropers zouden in de meeste gevallen zwarte Afrikanen zijn. De lokale Afrikaanse bevolking werd trouwens toch met argusogen bezien en werd bij het minste of geringste verdacht van stropen met alle gevolgen van dien. Van enig begrip voor Afrikanen die al eeuwenlang in de gebieden hadden gewoond, die door het WNF tot wildparken waren uitgeroepen (en daarom in een aantal gevallen naar een ander gebied waren gedeporteerd) was geen sprake.

Toen op een bepaald moment werd vastgesteld dat 400.000 pond spoorloos was verdwenen, was dat de bevestiging dat ‘Operatie Lock’ op hol was geslagen. Bernhard had gemerkt dat van de ongeveer 800.000 pond die hij in het project had gestoken meer dan de helft verdwenen was. Hij klaagde zijn nood bij de Britse prins Philip, de fungerende WNF-president. Scotland Yard stelde een onderzoek in.

Opnieuw dreigde Bernhard in een internationaal schandaal  verwikkeld te raken. (de Lockheed-affaire was net achter de rug). De prins was immers de verantwoordelijke man achter Lock. Of hij niets van de wandaden van zijn huurlingenleger heeft geweten, werd in twijfel getrokken. Het WNF ontkende iedere betrokkenheid bij Operatie Lock. Het was een privéactie van de prins, waarmee de organisatie niets te maken had. Dat de onderneming volledig uit de hand was gelopen was duidelijk.

In Nederland haalde het verhaal echter nauwelijks de publiciteit en de reacties waren navenant. Het bleef bij Bernhards ‘geldelijke betrokkenheid’ bij een organisatie die via undercovermethoden de handel in ivoor wilde tegengaan.
Toen de RVD met het bericht naar buiten kwam dat de prins twee miljoen aan ‘eigen vermogen’ in het project had gestoken, reageerde de pers (afgezien van de Groene) evenmin. Volgens de RVD vond Bernhard de strijd tegen de illegale ivoorhandel zo belangrijk dat hij had besloten buiten het WNF om geld te geven.

Een royale gift uit Bernhards eigen vermogen? Dat had alle alarmsignalen op rood moeten zetten. Het zou de eerste keer zijn dat de prins zich daadwerkelijk als filantroop manifesteerde. Eerder had hij beweerd dat hij het smeergeld van Lockheed aan het WNF had geschonken. Het bleek een leugen.

Een van degenen die zich op het verhaal stortte was de Ier Kevin Dowling. Hij had een aantal bejubelde documentaires over natuurbeheer op zijn naam staan, die waren uitgezonden door onder andere de BBC en Channel 4. Tijdens zijn werk raakte Dowling steeds meer gefascineerd door de ongekende macht en invloed van het WNF.

‘Meer dan acht miljoen vierkante kilometer van de wereld is benoemd tot wildpark of anderszins beschermd natuurgebied. Het is een gebied groter dan het gehele continent van Australië, groter dan India, Afghanistan, Iran en Irak tezamen, en het wordt direct geregeerd door organisaties als het WNF, die de mensen die er wonen behandelt als slaven. Maar dat wist ik niet toen ik eraan begon. Ik geloofde organisaties als WNF op hun woord, slikte hun propaganda en gaf het door.’

In Zambia hoorde Dowling voor het eerst over ‘Operatie Lock’, wie er achter zaten en dat de organisatie was geïnfiltreerd in de ivoorhandel. Dowling was toen bezig met een documentaire voor het WNF ‘Tenpence in the Panda’. Toen hij naar de smaak van het WNF teveel over haar methodes had ontdekt, had hij het voorgoed verbruid. Vooral omdat hij kon aantonen dat zijn informatie uit een intern rapport van het WNF zelf kwam.

Zo bleek onder andere dat gefortuneerde jagers in door het WNF beheerde wildparken tegen forse betaling op olifanten en neushoorns mochten schieten.
Een toezichthouder van een wildpark in Tanzania regelde bij ‘zijn president’ speciale vergunningen zodat de jagers konden ‘oogsten’ wat ze zelf wilden. Bernhard, een jachtliefhebber, benutte zelf niet alle kansen om groot Afrikaans wild dood te schieten; hij stelde zich later steeds vaker tevreden met het maken van films en foto’s.

Volgens Dowling gedroegen de natuurbeschermers zich in hun gebied als feodale vorsten. En altijd kregen de zwarten de schuld. Zwarte stropers konden eigenlijk maar beter ter plekke worden doodgeschoten. Bewoners van wildparken – voor zover niet gedeporteerd – hadden geen rechten, maar hun woongebieden fungeerden ondertussen wel als uitvalsbasis of trainingskamp voor allerhande huurlingen.

Dowling sprak met Channel 4 af een programma te maken over ‘Operatie Lock’, waarover hij een indrukwekkende hoeveelheid informatie had verzameld; niet zelden van insiders. Dowling had zelfs bronnen binnen de Zuid-Afrikaanse geheime dienst en het leger. In 1997 trok Channel 4 plotseling zijn handen af van Dowlings documentaire, die klaar was op de montage na. De zender had een telefoontje gekregen van een van prins Philips naaste medewerkers. Als bij toverslag voldeed de film niet meer aan de kwaliteitseisen van het station, terwijl de verantwoordelijke filmmaatschappij al meer dan tweeduizend documentaires aan Channel 4 had geleverd. De documentaire werd nooit uitgezonden; Kevin Dowling is dood.

De verhalen in de media waren voor president Nelson Mandela van Zuid-Afrika reden om een onderzoek te laten instellen. Rechter M.E. Kumleben kreeg opdracht de zaak uit te zoeken en werd door Mandela benoemd tot voorzitter van de ‘Commission of Inquiry into the Alleged Smugglings of and Illegal Trade in Ivory and Rhinoceros Horn in South Africa’.
In 1996 leverde de rechter zijn rapport in. Het Zuid-Afrikaanse leger bleek zich schuldig te hebben gemaakt aan het uitmoorden van beschermde diersoorten als olifanten en neushoorns. Het leger was inderdaad betrokken geweest bij de handel in ivoor en hoorn. Dat alles had zich afgespeeld tussen 1975 en 1987. Het leger had de bedreigde neushoorns en olifanten vooral uitgemoord in Angola en Namibië, waar het regelmatig illegaal binnentrok om jacht te maken op guerrillastrijders die zich daar schuilhielden.

Het rapport-Kumleben besteedde ook de nodige aandacht aan Operatie Lock en prins Bernhard. Lock bleek te zijn uitgevoerd door de firma KAS Enterprises Ltd en was inderdaad een privé-initiatief van prins Bernhard geweest. KAS had voor Operatie Lock voornamelijk voormalige Britse ex-commando’s in dienst genomen. Rechter Kumleben kwam tot de conclusie dat zich in Afrika veel kwalijke zaken onder het mom van natuurbescherming afspeelden. Een groot internationaal netwerk met verschillende economische belangen had via het WNF enorme stukken beschermd natuurgebied onder controle gekregen. Die gebieden fungeerden als thuisbasis voor hun illegale praktijken.

Kumleben had tal van aanwijzingen dat Lock betrokken was geweest bij aanslagen op de bevolking van Zuid-Afrika, maar durfde daarover bij gebrek aan voldoende bewijs geen harde uitspraken te doen. Ook zouden de huurlingen van Operatie Lock ‘bevrijdingsbewegingen’ hebben getraind. Een Zuid-Afrikaanse militaire inlichtingendienst die op zijn beurt in Operatie Lock was geïnfiltreerd, ontdekte dat de leider van Bernhards privéleger de Zuid-Afrikaanse regering samenwerking had aangeboden. Als ze met Lock samenwerkten zou die informatie over anti-apartheidsorganisaties in het buitenland doorspelen. Het verschil tussen de aanvankelijke intentie en de uitvoering van Bernhards plan had niet groter kunnen zijn.

Nog even terug naar Bernhards eerste filantropische oprisping. Het zat anders in elkaar dan de RVD het heeft voorgesteld.
In het najaar van 1988 bood Sotheby’s in Londen twee schilderijen te koop aan uit de privécollectie van Juliana en Bernhard. De verkoop vond plaats op een bijzondere veiling: A Future for Nature. Geveild werden ‘De heilige familie’ van de Spanjaard Bartolomé Esteban Murillo en ‘De verkrachting van Europa’ dat wordt toegeschreven aan de Italiaanse Elisabetti Sirani. De Murillo, vooraf geschat op 60.000 tot 80.000 pond, bracht maar liefst 600.000 Britse ponden op. De Sirani, getaxeerd op 6.000 à 8.000 pond, deed het verhoudingsgewijs nog beter en wisselde voor 100.000 pond van eigenaar

De koper of kopers van de stukken wilden in beide gevallen anoniem blijven. De veiling was georganiseerd door Heinrich von Thyssen-Bornemisza, een gewaardeerd lid van de Pandaclub (een club die het WNF financieel steunt) en zelf een fameus kunstverzamelaar. De opbrengst was volgens de catalogus bestemd voor het WNF (wat bij nader inzien ‘Operatie Lock’ bleek te zijn).

De verkoop voldeed aan alle voorwaarden voor een fiscale truc. Natuurbescherming kan belastingtechnisch heel aantrekkelijk zijn, omdat giften aftrekbaar zijn. Uit een brief van Juliana’s schatkistbewaarder aan het WNF blijkt dat Juliana zich verplichtte vijf jaar lang 200.000 pond aan het WNF in Zwitserland te betalen.
De verkoop had Juliana een prachtige aftrekpost opgeleverd voor twee schilderijen die nog geen tien procent waard waren van het bedrag waarvoor ze werden verkocht (volgens artikel 40 van de Grondwet wordt de koning geacht belasting te betalen over extra inkomsten). De schilderijentruc wordt naar verluidt vaker in de kunstwereld toegepast en werkt zo goed omdat de kopers anoniem kunnen blijven. Op die manier is het bijvoorbeeld mogelijk je eigen schilderij te kopen. Geen haan die ernaar kraait. Er wordt er een mooie aftrekpost gecreëerd, het schilderij blijft in eigen bezit en de koopsom vloeit terug in eigen zak.

Het is overigens zeer de vraag of Bernhard mede-eigenaar van die schilderijen was of dat ze privébezit van Juliana waren. Ze waren niet in gemeenschap van goederen getrouwd en van een gezamenlijke kunstcollectie is – voor zover bekend – nooit sprake geweest. Als dat juist is, dan heeft prins Bernhard mooi weer gespeeld met het bezit van zijn echtgenote, die er overigens vanwege het fiscale douceurtje niet onder hoefde te lijden.

Ard van der Steur, minister van Veiligheid en Justitie, slaat kolder uit in zijn antwoord op vragen van Verhoeven (D66) en Van Dam (PvdA) over majesteitsschennis. Het gaat uiteraard om de ‘fuck de koning’ kwestie. Nadat eerst het OM zich liet ringeloren door de publieke opinie en als een haas de zaak tegen de anti-zwarte-pieten-activist seponeerde, was het de beurt aan de VVD-minister om een modderfiguur te slaan.

D66 en de PvdA willen wel af van dat archaïsche wetsartikel uit de voorvorige eeuw (1866) en vroegen de minister wat hij daar van vond. Deze week liet Van der Steur weten:  ‘Blijkens de wetsgeschiedenis kan een belediging van de Koning en diens echtgenoot een zodanig ernstig karakter hebben dat men een separaat wetsartikel gerechtvaardigd vond. Ik zie geen reden om tot een andere afweging te komen (…)’.

De minister weet evident niet waarover hij het heeft. Hij komt met kletskoek dat de wetsgeschiedenis heeft uitgewezen dat we niet zonder artikel 111 uit het Wetboek van Strafrecht kunnen (‘opzettelijke belediging van de koning’). Uiteraard zonder ook maar één concreet voorbeeld te noemen. Dat is ook logisch want die voorbeelden zijn er niet. Dat is nu exact wat de wetsgeschiedenis ondubbelzinnig aantoont.

In 1829 en 1830 kwam koning Willem I met twee persbreidelwetten die bedoeld waren om kritiek op zijn wanbeleid – het tartte werkelijk alle beschrijvingen – de kop in te drukken. Zo omzeilde hij via een omweg de Grondwet die de vrijheid van drukpers garandeerde.

In 1866 werd het nieuwe Wetboek van Strafrecht van kracht. De koning – we zijn inmiddels aangeland bij Willem III (bijnaam ‘Gorilla’) – had er met een speciale wet voor gezorgd dat kritiek op hem en zijn beleid strafbaar kon worden gesteld. Alleen was het woord ‘kritiek’ vervangen door ‘hoon’, ‘smaad’ en ‘laster’.

Vanuit het standpunt van de koning gezien was het een verstandige wet. Hij kon gebruikt worden – en dat gebeurde ook – om kritiek op zijn beleid de kop in te drukken. Kritiek was er in overvloed en ze was volkomen terecht.

Aan de uitzichtloze armoede, honger, kindersterfte, huisvesting en schrijnende werkeloosheid werd te weinig gedaan. Vooral politiek links – dat in die tijd opkwam – oordeelde hard over het beleid van Willem en zijn ministers.

Als mens was Willem III een mislukking. Hij zoop, hoereerde, bedroog en schoffeerde wie hij maar kon, ook zijn ministers. Bovendien mocht hij als potloodventer graag zijn vorstelijk lid aan den volke tonen; weten we uit de dagboeken van zijn minister van Buitenlandse Zaken, Weitzel.

De zaak tegen Ferdinand Domela Nieuwenhuis is waarschijnlijk de bekendste majesteitsschenniszaak uit de wetsgeschiedenis waar Van der Steur zich op beroept. De socialistische voorman had gezegd dat de koning maar ‘weinig van zijn baantje had gemaakt’.
Voor die buitengewoon ware opmerking moest hij een jaar het cachot in. Hij vocht het vonnis tot aan de Hoge Raad toe aan, maar zonder succes. Extra schrijnend was dat niet Domela zelf, maar iemand anders, die woorden had geschreven. Hij werd echter verantwoordelijk gehouden omdat het stuk was verschenen in Recht voor allen waarvan hij hoofdredacteur was.

Het vonnis lokte een storm van kritiek uit die maar niet wilde luwen. Onrust was het gevolg en tweespalt dreigde. Domela kreeg na een half jaar gratie ter gelegenheid van de verjaardag van Wilhelmina, de latere koningin. Zo was een lastig probleem de wereld uit geholpen.

Op het einde van de negentiende eeuw ging vooral links, maar ook een enkele liberaal, tekeer tegen de monarchie. Socialisten waren volgens de koning en zijn ministers een gevaar voor Nederland en dus werden betogers die de sociale en maatschappelijke wantoestanden beu waren op grond van majesteitsschennis voor de rechter gesleurd.
De wet is herhaaldelijk misbruikt om de oppositie de mond te snoeren. Behalve socialisten werden ook dronkenlappen (en in onze tijd junks) en branieschoppers voor de rechter gesleurd omdat ze hadden gezegd dat de koning een klootzak of iets dergelijks was. Ze gingen voor maanden de cel in.

Als die mensen niet voor de rechter waren gebracht had de koning nooit geweten dat hij beledigd, belasterd of gehoond was. Steevast waren het overijverige dienders, officieren van justitie of oranjeverblinde burgers die aanklachten wegens majesteitsschennis indienden.
Het beleid – in justitiekringen heet dat het opportuniteitsbeginsel – getuigt van pure willekeur. Dat begon al met de ‘perswetten’ van 1829 en 1830, zette zich voort na de invoering van de wet op de majesteitsschennis in 1866 en is tot op de dag van vandaag niet veranderd.

In de tijd van provo regende het weer aanklachten. Ook toen werd de wet misbruikt om provo’s en aanverwante lieden achter de tralies te zetten.
Het stel dat in 1966 De Rookbom naar Beatrix en Claus in de huwelijkskoets gooide, kreeg straf wegens overtreding van de vuurwapenwet.
De hele wereld keek destijds mee en dan kun je zo’n stel niet veroordelen op grond van een achterlijke wet uit de negentiende eeuw. Ook dat vloeide voort uit het opportuniteitsbeginsel

Hans Teeuwen en Sander van de Pavert van Luckytv hadden beiden gemakkelijk – en wellicht met succes – door justitie kunnen worden vervolgd. Maar dat gebeurt niet, terwijl Teeuwen in zijn show met Beatrix  – zij het virtueel – anale seks bedreef en Van der Pavert het koningspaar op onnavolgbare wijze in de zeik heeft genomen.
Volgens de wet zouden beide heren in de boeien moeten worden geslagen.
Maar dat gebeurt niet omdat het teveel aandacht zou trekken en dan ziet het OM er liever bij voorbaat vanaf.
Net als bij die antizwartepietenman.

Anderzijds werd vijf  jaar geleden een man veroordeeld die tegen agenten had geroepen dat hij de koningin anaal wilde neuken. Nota bene tegen een paar agenten, terwijl Teeuwen zijn act voor een volle zaal opvoerde en nog steeds via YouTube te zien is.

Wat is dit voor beleid? Wat moeten we in vredesnaam met deze fucking wet? Laat Willy of Máx toch zelf een klacht indienen als ze zich beledigd voelen. In privacykwesties doen ze dat ook. Prins Claus won ooit een zaak tegen Privé.

Dus Van der Steur: trek die stomme brief in, excuseert u zich bij Verhoeven en Van Dam en steun voortaan alle initiatieven die de majesteitsschenniswet willen afschaffen. Willem-Alexander heeft zelf al laten weten dat het wat hem betreft bespreekbaar is.

Mocht u als minister meer informatie willen, dan ben ik graag bereid u mijn boek over de geschiedenis van majesteitsschennis toe te sturen. Het komt dit najaar uit.

Bernhard

Annejet van der Zijl heeft een fascinerend boek geschreven over het leven van prins Bernhard. Zij schildert het beeld van een weergaloze egoïst, een man die zijn leven lang loog en bedroog en bovendien aan een onstilbare geldhonger leed. Het zal de lezers van de serie ‘Kroniek van een Charlatan’ in dit blad vertrouwd voorkomen, maar het is goed dat het nu van niet-republikeinse zijde wordt bevestigd. Lezing van Bernhard Een verborgen geschiedenis doet je (opnieuw)  beseffen dat de biografie van Alden Hatch uit 1962 en het grote, in 2004 postuum verschenen interview met Bernhard in de Volkskrant niets anders zijn dan door de prins gedicteerde leugens. Zowel Jan Tromp en Pieter Broertjes van de Volkskrant als Bernhards Amerikaanse biograaf Hatch hebben braaf opgetekend wat Bernhard hen voorschotelde. Geen feit werd gecheckt zoals Van der Zijl in haar proefschrift nog eens pijnlijk duidelijk aan het licht brengt.

Het is ook een verademing dat ze wijlen Wim Klinkenberg, Bernhards eerst kritische biograaf, in zijn waarde laat en niet doet wat alle Bernhard-adepten steeds hebben gedaan, namelijk hem wegzetten als de laatste stalinist van Nederland en dus onbetrouwbaar. Voor Cees Fasseur, zelf getuige zijn Juliana & Bernhard uit 2008 een Bernhard-adept, moet het werk van Van der Zijl even slikken zijn geweest. Dat hij toch in haar promotiecommissie plaatsnam, siert hem. Fasseur was zelfs degene die Van der Zijl adviseerde op haar studie over Bernhards leven te promoveren.

ZWIJNEBOEL
De grote verdienste van de biografe is dat ze vroegste jeugd van Bernhard heeft onderzocht door familieleden te benaderen en familiearchieven door te spitten of dat te laten doen, onder het motto dat wie de mens Bernhard wil leren kennen en begrijpen terug moet naar de eerste jaren van zijn leven. Van der Zijl gaat echter nog verder terug: we krijgen een uitgebreide familiegeschiedenis voorgeschoteld die vrijwel exact het tegenovergestelde is van wat Bernhard, zijn toegewijde biografen en hem welgezinde publicisten ons altijd hebben willen doen geloven. Van der Zijl beschrijft de opvolgingsstrijd in het Wilhelmische Duitsland om de troon van het vorstendom Lippe-Detmold, waarin zich ook de Biesterfeldtak had gemengd. Die familietak, waaruit Bernhard voortkwam, werd door prinses Victoria, de zuster van de Duitse keizer Wilhelm II zonder omwegen getypeerd als ‘walgelijke gemene mensen, die zich vorstelijke allures hebben aangemeten. Kunnen de Duitse vorsten zo’n zwijneboel verdragen?’
Een Biesterfelder op de troon? Dan kon je volgens Victoria net zo goed de eerste de beste ‘meneer Müller’ of ‘juffrouw Schulz’ erop zetten. Geen van Bernhards grootvaders had een vorstelijke of prinselijke titel en zijn vader was net zo min als Bernhard zelf met een hoge adellijke titel geboren. De latere prins der Nederlanden wilde ons maar al te graag anders doen geloven. Een titel bij de geboorte stond in adellijke kringen hoger aangeschreven dan een titel die iemand tijdens zijn of haar leven verwierf. Vandaar Bernhards overgevoeligheid. Hij was daarom buitengewoon aan de titel van ‘prins’ gehecht. Het was niet voor niets dat hij Wilhelmina er in 1948 zelfs ‘de’ voor liet zetten en zo als het ware ‘de Prins der Nederlanden’ werd.

TOLLE LOLA
Bernhards moeder, Armgard von Cramm, was van hetzelfde laken een pak. Het was een wilde tante wier bijnaam ’tolle Lola’ niet geheel uit de lucht gegrepen lijkt. Het blijkt dat Bernhard de Amsterdamse hoogleraar Eltjo Schrage, die in 2004 met enthousiaste medewerking van de prins een boek over Armgard publiceerde, eveneens behoorlijk op het verkeerde been heeft gezet.

Het huwelijk van Bernhard Senior met Armgard werd binnen de familie als ongewenst gezien. Het werd daarom een zogenaamd morganatisch huwelijk, wat in de praktijk betekende dat Armgard geen rechten kon doen gelden op de titel of het vermogen van haar man. De rechten van kinderen die uit een morganatische verbintenis werden geboren, waren eveneens behoorlijk ingeperkt. Armgard was in feite weinig meer dan een ‘geregistreerde maitresse’ wat in sociaal opzicht zonder meer een ramp was. Kinderen uit een morganatisch huwelijk werden behandeld als ‘veredelde bastaarden’ , zoals Van der Zijl ons onomwonden meedeelt, zonder daarbij echter aan te geven waarop ze dat oordeel baseert; helaas een veelvuldig voorkomend euvel in dit boek dat als proefschrift het licht zag. Het vermoeden lijkt gewettigd dat Robert Ammerlaan, die vele gesprekken met prins Bernhard voerde ten behoeve van een nog altijd niet verschenen biografie, aan een groot onheil is ontsnapt. We kunnen er na Van der Zijls proefschrift immers vanuit gaan dat het gros van Bernhards verhalen uit de royale duim van de Prins der Nederlanden werd gezogen.

ARMZALIG BESTAAN
Bernhard adoreerde zijn moeder zozeer dat hij uit liefde voor haar met Juliana trouwde, zei Van der Zijl tijdens haar promotie. Een huwelijk met de Nederlandse troonpopvolgster zou een einde maken aan het armzalige bestaan dat zijn moeder leidde op Reckenwalde, Bernhards geboortehuis. Zijn huwelijk met Juliana zag hij als ‘een uitdaging’ om er wat van te maken, vertelde hij tegen Broertjes en Tromp in het inmiddels beruchte interview. Het verschafte hem aanzien, geld en een vorstelijk onderkomen, allemaal zaken waaraan Bernhard de grootst mogelijke waarde hechtte, maar die hij tot aan zijn huwelijk in 1937 moest ontberen. Het verhaal van Bernhards jeugd plaatst Van der Zijl tegen de achtergrond van de Republiek van Weimar en de overlevingsstrijd die de adel daar voerde na de ineenstorting van het keizerrijk. Ze lijkt daarbij zwaar te steunen op Vom König zum Führer. Deutsche Adel und Nationalsozialismus van Stephan Malinowski uit 2004 en het in 2006 verschenen Royals and the Reich van Jonathan Petropoulos, maar dat is in het notenapparaat niet terug te vinden. Na de uitgebreide inleiding over de familieachtergronden komt Bernhard zelf pas echt aan bod als hij naar de middelbare school gaat. Aan de opkomst van het nationaalsocialisme wordt de nodige aandacht besteed en ondanks alle ontkenningen in zijn latere leven zal de geschiedschrijving er niet langer omheen kunnen dat Bernhard wel degelijk lid is geweest van diverse naziorganisaties, inclusief de NSDAP. Dat laatste bleef hij overigens tot zijn laatste snik ontkennen. Tegenover Broertjes en Tromp verklaarde hij dat zelfs met de hand op de bijbel te durven zweren.

NAZISME
De schrijfster legde de hand op Bernhards lidmaatschapskaart van de Deutsche Studentenschaft waarop staat vermeld dat hij in 1933 lid werd van de Duitse nazipartij. Volgens de recensie van Jan Tromp in de Volkskrant was daarmee toch niet het definitieve bewijs van het lidmaatschap geleverd omdat het handschrift niet van Bernhard zelf zou zijn. De NOS klampte zich in een speciale uitzending eveneens aan die laatste strohalm van de krant vast, wat aan de schrijfster de verzuchting ontlokte dat het niet erg waarschijnlijk was dat men al medio jaren dertig, nota bene in de glorietijd
van het nazisme, bezig zou zijn geweest zijn nazibanden te verdoezelen. Maar dan nog: ook de Studentenschaft zelf had sterke banden met de nazibeweging en de prins bleek zelfs lid te zijn geweest van een nazistisch angehauchte tennisclub. Het is verbazingwekkend om te zien hoe hardnekkig sommigen nog steeds weigeren de ware feiten van Bernhards leven te accepteren. Want hoe erg was het om NSDAP-lid te worden in 1933? Het kan immers simpelweg opportunisme zijn geweest – ook die trek tekent Bernhard ten voeten uit. De nazi’s kregen het in 1933 immers in Duitsland voor het zeggen. Een democraat is hij bovendien nooit geweest en antisemitisme bleek in zijn kringen bepaald geen uitzondering, zoals we in deze biografie kunnen lezen.

STAGIAIR
De ontmoeting tussen Bernhard en zijn toekomstige echtgenote in 1936 krijgt vanzelfsprekend uitgebreid aandacht. Toch gaat Van der Zijl voorbij aan enkele serieuze alternatieve scenario’s voor hoe die tot stand kwam, zoals bijvoorbeeld werden geopperd door Sefton Delmer, de in de jaren dertig in Berlijn gestationeerde sterreporter van de Daily Express met wie Bernhard een levenslange vriendschap zou sluiten. Die alternatieven zijn ook in het notenapparaat niet terug te vinden, wat voor een biografie een gemis is. Dat weegt des te zwaarder omdat van der Zijl toch al slechts een zeer beperkt deel van het lange leven van de hoofdpersoon beschrijft. Welbeschouwd omspant haar werk niet veel meer dan een jaar of dertig, want na zijn huwelijk in 1937 houdt ze het zo’n beetje voor gezien. Na de vermelding dat Bernhard ook de nodige onzin de wereld had ingestuurd over zijn baan bij een Parijs filiaal van de Duitse chemiegigant IG Farben, waar hij tijdens zijn ontmoeting met Juliana werkte, is er nauwelijks nog iets nieuws in het boek te vinden. Bernhard bleek er gewoon stagiair te zijn geweest en anders dan hij altijd beweerde stond hij helemaal niet op de nominatie om binnen luttele jaren tot de directie toe te treden.

STADHOUDERSBRIEF
Aan de vijf oorlogsjaren wijdt de biografe slechts veertig pagina’s, terwijl die tijd toch bepalend zijn geweest voor zijn immense naoorlogse populariteit. Haar opmerking dat als Bernhard zijn gezin naar Canada was gevolgd, hem eeuwig het ‘etiket van laffe vluchteling’ zou zijn blijven aankleven, wordt nergens hard gemaakt, laat staan gedocumenteerd. Is het zoveel laffer om na uit Nederland te zijn gevlucht niet in Londen te blijven maar nog even door te vluchten naar Canada? Ook aan ’s prinsen rol bij de Nederlandse inlichtingendiensten in Londen wordt nauwelijks een woord vuil gemaakt, terwijl daarover veel materiaal beschikbaar is. Kennis van de Tweede Wereldoorlog is trouwens toch niet Van der Zijls forte, net zo min als kennis van de Duitse geschiedenis. Al in juni 1942 is volgens haar de oorlog definitief ten gunste van de geallieerden gekeerd. Een bronverme1ding kan er niet af. De befaamde Britse historicus Richard Overy heeft in zijn boek Why the Allies won aangetoond dat die opvatting volstrekte onzin is. De even befaamde als ongrijpbare stadhoudersbrief komt pas ter sprake in het laatste hoofdstuk, dat een soort nabeschouwing is over de periode 1945 tot aan zijn dood in 2004. Als biografe kun je om die mythe of hoe je het ook wilt noemen niet heen. Ze dicht het verbaal toe aan ‘jonge langharige verslaggevers’ die ‘in de nasleep van Lockheed hun eigen kruistocht in spijkerbroek ondernamen’. Een bron geeft ze niet en een verwijzing naar literatuur waar het ontstaan van het verhaal wel uitvoerig uit doeken wordt gedaan kan er evenmin af.

SPROOKJESPRINS
Van der Zijls analyse van Bernhards karaktertrekken is volkomen juist en het beeld van een uitgekookte mythomaan dat ze neerzet, is geloofwaardig en zal moeilijk onderuit te halen zijn.
Maar met haar eindconclusie ben ik het hartgrondig oneens. Die luidt dat het Nederlandse volk een sprookjesprins wilde, en dat we daarom niet moeten zeuren als hij dan ook daadwerkelijk sprookjes gaat vertellen. Daar was hij toch voor? Tsja. Volgens Van der Zijl is iedereen dus aanspreekbaar op de strapatsen van de prins, met uitzondering van hemzelf. Maar Bernhard is net als ieder mens aansprakelijk voor zijn eigen gedrag. Dat verandert niet als iedereen je steeds naar de mond praat. En een verklaring voor zijn corrupte gedrag in de affaires Lockheed en Northrop is het al evenmin. Kortom, vanwege haar glasheldere typering van de hoofdpersoon blijf ik het als boek een absolute must vinden maar als proefschrift is het helaas beneden de maat. De grote vraag is niet of, maar waarom de promotiecommissie, waarin onder anderen de hoogleraren Cees Fasseur en Hans Blom zitting hadden, andere normen heeft gehanteerd dan gebruikelijk. Van der Zijl is weliswaar zelf verantwoordelijk voor de inhoud van haar boek, maar de commissie heeft als taak het wetenschappelijk niveau te bewaken en erop toe te zien dat voldaan wordt aan elementaire eisen die aan een dissertatie gesteld mogen worden.

We mogen om te beginnen een deugdelijke vraagstelling verwachten. Wat wil je precies aantonen en waarom wil je dat doen? En wat is het nieuwe of unieke van je onderzoek? Uitgangspunt van deze dissertatie is simpelweg ‘what makes Sammy run’. Dat is wel erg mager. En dan de periodisering. Zoals gezegd beslaat de biografie slechts een deel van Bernhards leven. Maar waarom? Zo’n begrenzing moet je vanzelfsprekend uitleggen. Waarom nam deze commissie dan toch genoegen met een kwart biografie zonder dat daarvoor een plausibele reden wordt gegeven? We kunnen er slechts naar gissen. Maar er is meer. Ik wees al op het keerpunt in de oorlog dat volgens de promovenda al in juni 1942 een feit zou zijn, ruim een half jaar voordat het na het Duitse echec bij Stalingrad werkelijk zover was. Vreemd is ook dat de Reichswehr, het leger dat Duitsland na de Vrede van Versailles op de been mocht houden, door Van der Zijl eigenmachtig is gereduceerd tot slechts 900 man – in werkelijkheid waren het er 100.000. Hier kan geen sprake zijn van een typefout. Het notenapparaat geeft wederom geen uitsluitsel hoe ze aan dat getal komt, dus wat of wie ze heeft geraadpleegd, blijft een raadsel. Een deugdelijke bron kan het in geen geval geweest zijn.

EUVEL
De literatuurlijst achterin Van der Zijls boek is lang genoeg, maar in de verwijzingen bij de tekst vinden we al die veelbelovende titels nauwelijks terug. Het grootste euvel van haar dissertatie is echter het gebrekkige notenapparaat dat die naam helaas nauwelijks verdient, zodat maar weinig van haar bevindingen te verifiëren zijn. Op vrijwel iedere pagina gaat het vaak meer dan eens mis en zoek je tevergeefs naar de herkomst van een opmerking, citaat, bewering, quote of analyse. De eerste de beste student die een scriptie met zo’n notenapparaat inlevert krijgt hem linea recta retour. Een sterk voorbeeld is dat zelfs haar unieke vondst van Bernhards studentenkaart het moet stellen zonder deugdelijke bronvermelding. In andere gevallen verwijst een noot slechts naar de National Archives in Washington DC. Daar schiet je zonder nadere vindplaats weinig mee op, want in het wilde weg is het lastig zoeken tussen de vele honderden miljoenen documenten die daar liggen. En nu we het toch over archieven hebben: van de Office of Strategy Services die ze enkele keren noemt, had ik nog nooit gehoord. Wel van het Office of Strategic Services.

PRETCOMMISSIE
Nog een raadsel is waarom er tussen de acht leden van haar promotiecommissie geen enkele Duitslandexpert zat. Want het ging bepaald niet alleen erg fout in haar beschrijving van de Reichswehr. Een kenner van de Europese geschiedenis – en dan bedoel ik niet Geert Mak maar een echte expert – zou eveneens goed werk hebben kunnen doen. Op bladzijde 92 bijvoorbeeld beschrijft de biografe hoe de Russische tsaar op 14 mei 1917 werd gedwongen zijn verklaring van troonafstand te tekenen. Dat had hij echter al op 15 maart 1917 gedaan.
Ondertussen laat ze op dezelfde pagina de geallieerden, die doodsbang zouden zijn dat de Russen de strijd tegen Duitsland zouden opgeven, ‘in allerijl’ het nieuwe communistische bewind erkennen. Dat is raar, want in maart noch mei van dat jaar was er al sprake van zo’n bewind. Dat werd pas in oktober gevestigd – of volgens de kalender nieuwe stijl: in november.

En dat Parijs, Londen en Washington het communistische regime, anders dan Van der Zijl ons wil doen geloven, niet in 1917 maar pas in respectievelijk 1924, 1928 en 1933 hebben erkend, is kennelijk ook alle leden van deze pretcommissie ontgaan. Een laatste willekeurig voorbeeld tot slot. Op pagina 193 laat Van der Zijl de Duitse communisten in de periode 1930-1931 vriendjes worden met de socialisten in een poging om gezamenlijk Hitler tegen te houden. In werkelijkheid stonden beide partijen elkaar in die tijd zo ongeveer naar het leven. Deze keer verwijst Van der Zijl in haar notenapparaat bij hoge uitzondering wel naar een bron – Geert Mak, tevens lid van haar promotiecommissie, maar dan wel weer zonder een paginanummer te geven.

Annejet van der Zijl heeft bewezen dat een boeiend boek een belabberde dissertatie kan opleveren. Toekomstige promovendi die op een koopje willen promoveren weten nu bij welke hoogleraren ze moeten aankloppen. UVA-docent dr. Willem Melching kunnen ze maar beter mijden.
Hij is de enige in het koor van kritiekloos juichende recensenten die de promotiecommissie op haar verantwoordelijkheid heeft aangesproken.

Annejet van der Zijl, Bernhard. Een verborgen geschiedenis, Querido

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein

Welke halfgare in de krochten van het Openbaar Ministerie heeft besloten om een zwarte-pieten-activist die ‘fuck de koning, fuck de koningin’ riep te vervolgen voor majesteitsschennis? In België moet Koning Flip zelf aangifte doen als hij zich beledigd voelt, maar in Nederland gebeurt dat ‘ambtshalve’. Hoe dat in zijn werk gaat is volslagen onduidelijk. Het kan een overijverige, monarchistische ambtenaar op het OM zijn, of de minister van Justitie die een wit voetje wil halen bij het koningshuis, maar evengoed de koning zelf die (laat) weten dat wat hem betreft de maat vol is.

Niemand die het weet. Ik heb Beatrix er wel eens van verdacht dat als ze zich in haar koninklijke waardigheid gekwetst voelde dat via haar kabinet liet weten en het geval zo doorspeelde naar justitie. Te bewijzen valt het niet, maar kennelijk hadden sommige veroordelingen wel haar instemming. Zoals in het geval van de man die in 2010 een waxinelichthouder naar de Gouden Koets gooide.

Tijdens zijn roemruchte worp schold hij de inzittenden van de Koets luidkeels uit voor ‘landverraders’ en ‘nazi’s’. De man, bij wiens aanhouding volgens het OM vast stond dat hij geestelijk gestoord was, werd niet alleen veroordeeld voor het beledigen van de koningin, Willem-Alexander en Máxima, maar kreeg ook straf voor het beschadigen van de Gouden Koets en voor poging tot mishandeling van twee lakeien die ernaast liepen. In werkelijkheid liepen noch de lakeien noch de Koets een schrammetje op. In totaal zat de man ongeveer twee jaar vast. Een deel van de tijd in de extra beveiligde gevangenis in Vught. Daar sluit je normaal gesproken types op als Willem Holleeder.

De straf was buitenproportioneel – als hij inderdaad gestoord was hoorde hij in een inrichting thuis – maar Beatrix was het er blijkbaar mee eens. Een seintje van haar was voldoende geweest de man te laten gaan. Dat dit niet is gebeurd, zegt hoogstwaarschijnlijk iets over hoe Beatrix tegen dit geval van majesteitsschennis aankeek. Ik kan me overigens niet voorstellen dat Willem-Alexander er net zo over denkt als zijn moeder. Zijn adviseurs schijnen hem zelfs geadviseerd te hebben Luckytv geweldig te vinden, terwijl hij daar toch met enige regelmaat op een voor hem niet leuke wijze te kijk wordt gezet.

‘Majesteitsschennis’, de wet kent dat woord niet, maar spreekt van ‘hoon en laster’, is een archaïsche wet uit de voorvorige eeuw (1866). Koning Willem III, onder tijdgenoten beter bekend als ‘Koning Gorilla’, kon slecht tegen kritiek en dus kwam er een wet om criticasters op te sluiten of zwaar te beboeten. Er stond maximaal vijf jaar gevangenisstraf voor of een boete van driehonderd gulden. Dat is volgens het Wetboek van Strafrecht, artikel 111-113, waarin het beledigen van de majesteit en de toe te passen straf staat omschreven, nog steeds zo. De boete is met zijn tijd meegegaan: die is nu 20.250 euro maximaal.

Majesteitsschennis en het recht op vrije meningsuiting staan op gespannen voet met elkaar. In de tijd van Koning Gorilla bestond er recht op vrije meningsuiting maar dat werd in de ogen van de koning misbruikt en daarom kwam er in 1866 die speciale wet. Twee andere ‘perswetten’, uit 1829 en 1830 (de tijd van koning Willem I) hadden het bekritiseren van de koning ook al strafbaar gesteld, maar die boden de lange koninklijke tenen kennelijk toch te weinig bescherming. Willem II had betrekkelijk weinig last van majesteitsschennis. Dat kwam omdat hij biseksueel was. Een aantal journalisten die dat wisten chanteerden hem daarmee. De homoseksuele escapades van de getrouwde Willem mochten onder geen beding naar buiten komen, en daarom kocht hij zijn kwelgeesten af. Er waren tonnen aan zwijggeld mee gemoeid.

Willem III was een koning die eigenlijk nergens voor deugde, hoewel hij als hobby één aardig karaktertrekje had: hij bezocht graag slachtoffers van een watersnood. Voor een watersnoodje kon je Willem uit zijn bed halen.
Over zijn leven verscheen vlak voor zijn zeventigste verjaardag (1887) een boekje: Uit het leven van Koning Gorilla. Veel van wat erin stond was waar: de koning zoop, beledigde, schoffeerde, bezocht de laagste bordelen, martelde dieren en zo nu en dan schiep hij er behagen in zijn vorstelijk lid aan den volke te tonen, want hij was ook een potloodventer. De auteur(s) van het schotschrift konden om uiteenlopende redenen niet worden vervolgd, maar indirect koelde de koning zijn woede op de voorman van de socialisten Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hij was hoofdredacteur van Recht voor allen waarin ‘Koning Gorilla’ regelmatig figureerde.
Toen Domela eens opmerkte dat de koning ‘weinig van zijn baantje had gemaakt’, kreeg hij een jaar gevangenisstraf. Toch had hij het met zijn opmerking volkomen bij het rechte eind. Maar Domela was socialist; een mensensoort die in de tijd niet erg werd gewaardeerd en al helemaal niet door de koning.

Veroordelingen wegens majesteitsschennis waren aan het einde van de negentiende eeuw vooral bedoeld om lastige socialisten een tijdje op te bergen. Vrouwe Justitia speelde destijds een bedenkelijke rol en dat heeft ze eigenlijk voortdurend gedaan, zodra majesteitsschennis op de rol stond. Er is sprake van zo’n willekeur in berechting, sinds de wet op de majesteitsschennis in 1866 in het Wetboek van Strafrecht werd opgenomen, dat men zich kan afvragen of – om nog meer idiote vervolgingen te voorkomen – de wet niet beter per direct naar de vuilnisbelt van de wetsgeschiedenis kan worden verwezen.

In de tijd van koningin Wilhelmina zijn er heel wat vonnissen geveld en mensen naar de gevangenis gestuurd of boetes opgelegd om de meest futiele redenen. L.M. Hermans, redacteur van De Roode Duivel, kreeg een half jaar cel omdat hij koningin Wilhelmina en haar moeder Emma als danseresjes in zijn blad had getekend. Totaal onschuldig, maar Hermans was socialist en tegen ’troon, altaar en beurs’. Hij heeft overigens veel geschreven waarvoor een rechter hem wél met goed fatsoen had kunnen veroordelen. Maar net als vandaag de dag was willekeur troef.

Dat ondervond ook Alexander Cohen, een medewerker van Recht voor allen. Toen het rijtuig van de koning Willem III hem passeerde, op 16 september 1887, riep hij: ‘Leve Domela Nieuwenhuis! Leve ’t Socialisme! Weg met Gorilla!’ Hij werd subiet voor de rechter gesleept. Ondanks zijn werkelijk magistrale verdediging kreeg hij een half jaar gevangenisstraf. Hij week uit naar België en later Frankrijk. Nederland liet echter niet los en heeft beide landen bewogen Cohen uit te wijzen. Uiteindelijk is het slecht met Cohen afgelopen: hij eindigde zijn leven als monarchist.

De rechters deden dus maar wat als er majesteitsschennis in het geding was. Je zou bijvoorbeeld verwachten dat Pieter Jelles Troelstra, de voorman van de ‘rooien’ uit het begin van de vorige eeuw zou worden opgepakt, toen hij in 1921 over het erfelijk koningschap zei: ‘Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard- en rundvleesstamboeken, voor het bekleeden van publieke ambten kan het nu eenmaal geen leidraad geven’.  Koningin Wilhelmina had niet echt een hekel aan de rode onruststoker. Misschien dat Troelstra er daarom mee wegkwam.

De anti-zwarte-piet-activist, Al Jaberi, die nu een boete van 500 euro krijgt opgelegd wegens majesteitsschennis, zat er overigens helemaal naast met zijn opmerking over de Gouden Koets. Volgens hem wordt het slavernijverleden in Nederland niet erkend en doet het koningshuis daaraan mee. In de talkshow van Pauw zei hij: `De duidelijkste signalen zijn wellicht het feit dat het koningshuis, het staatshoofd, jaarlijks in een gouden koets rondrijdt, van goud gestolen uit de derde wereld, waar ook afbeeldingen op staan van slaven.’

Dat van die afbeeldingen klopt, maar de koets was een geschenk van het ‘dankbare Nederlandsche volk’ aan Wilhelmina bij haar inhuldiging in 1898. Ze weigerde de Koets vóór de inhuldiging te accepteren. Dat zou niet netjes zijn. Maar een dag ná de inhuldiging nam ze het karos, gebouwd in Amsterdam door de firma Spijker en betaald door Amsterdammers, toch in ontvangst. De Amsterdammers hadden het cadeau met kwartjes bijeen moeten scharrelen.
Met geld dat ze eigenlijk niet konden missen, want de sociale ellende was enorm.

Hermans ergerde zich wezenloos en uitte dat krachtig in zijn brochure De Gouden Kwartjeswagen. Hij vond bijdragen aan de gouden koets pure geldverspilling in een tijd dat de werkeloosheid sinds mensenheugenis niet zo groot was geweest. ‘Aan de ledige haard van den werkman grijnst het spook van den honger en de sporen van gebrek zijn op de smalle bleeke gezichtjes uwer kinderen duidelijk merkbaar.’

Het was een schande, vond Hermans, om arme mensen geld uit de zak te kloppen voor een koningin die aan ‘niets gebrek had’, door te speculeren op ‘gevoelens van eerbied of liefde, die men terecht of ten onrechte koestert’. Deze keer kwam hij ermee weg. Het OM greep niet in, hoewel het ‘kwetsender’ was dan de onschuldige sportprent, waarvoor hij een half jaar de bak in moest.

Het OM doet dus maar wat. Toen en nu. In mijn boek over majesteitsschennis dat dit najaar verschijnt, staan talrijke saillante voorbeelden. Zelden heb ik zoveel willekeur in één boek op een rij moeten zetten. Je vraagt je af of het OM – toen maar ook vandaag de dag – niet wat beters te doen heeft dan zijn tijd te verspillen aan zulke kolder.

Je mag niet ‘fuck de koning’ roepen, en vast ook niet ‘FUCK het OM’, maar ik kan niet anders. En fuck ook de majesteitsschennis!

Kersttoespraak

Even dacht ik dat LuckyTV de NOS had gehackt om de kersttoespraak van de koning te parodiëren. Maar nee, het was de sportvorst zelf. Toen dat besef eenmaal was doorgedrongen – dat je dus niet naar satire zit te kijken – zou je als toehoorder uit plaatsvervangende schaamte het liefst willen wegglijden in een comateuze toestand: weg van al die gemeenplaatsen, afgewisseld met open deuren en clichés die stoelendansje spelen met obligate dooddoeners.
In een aantal krantencommentaren las ik dat Willem-Alexander zijn tekst staande had uitgesproken. Het werd ademloos geconstateerd: de koning stond en sprak. Staand! Veel verschil met vorig jaar, toen hij houterig in een fauteuil zat opgesteld, omringd door portretten van zijn dochters, zag ik eerlijk gezegd niet. Jan Hoedeman van de Volkskrant wél. Hij repte van een ‘paleisrevolutie’. Ík zag eerder een robot die een tekst stond op te dreunen, onderwijl zijn handen om de zoveel seconden ritmisch open- en dichtvouwend. Alsof hij werd bestuurd door een mechaniekje dat geheel los van hem stond.
De harde waarheid is dat de dienstdoende Oranje niet kan speechen en het ook nooit zal leren. Volgens Cees Fasseur (‘Karate Cees’) is het voordeel van een monarch dat hij zich een leven lang kan voorbereiden op zijn ambt. Na zijn inhuldiging kan hij tijdens diners moeiteloos met zijn bestek omgaan. En speechen als Brugman. De praktijk laat anders zien.

Het ergste is misschien nog wel dat hij een tekstschrijver heeft aangetrokken. Alles wat Jan Snoek hem in de mond legt dreunt hij zonder blikken of blozen op. Staand! Het pleit niet voor de koning dat hij zelfs de onbenullige tekst die hij op eerste Kerstdag uitsprak niet zelf kan produceren. Kennelijk kan hij zich wel vinden in het zielloze geschrijf van Snoek. Net als Hoedeman die versteld stond van de kerstboodschap. Zelden zag ik een slijmeriger stuk. Maar goed, hij weet zich weer verzekerd van de gunst van de Familie en niet te vergeten van de RVD. Nee, dan het verfrissende stuk van zijn collega Bert Wagendorp in dezelfde Volkskrant. Bert snakte naar een ‘snufje authentieke eigenzinnigheid’.

De Telegraaf vond dat we ‘gezegend’ zijn met een ‘moderne en toegankelijke vorst’, die  – jawel! – staande zijn tekst opzegt. Wim-Alex had het woord ‘selfie’ uitgesproken en dat maakt hem pardoes tot een ‘moderne vorst’. De woorden van onze koning zullen volgens Jan-Kees Emmer nog ‘lang nadreunen’ in onze samenleving. Zou Jan-Kees hier wel helemaal eerlijk zijn? Zou hij niet –  als iemand anders die Snoektekst had opgelepeld –  geeuwend en gruwend de knop hebben omgedraaid?

Ademloos volgden beide bewonderaars Willem-Alexanders uitspraken over de MH17. ‘Alinea`s grepen’ ,volgens Hoedeman, ‘als vanzelfsprekend in elkaar’. Laat dat maar aan Snoek over. Als ik dat vluchtnummer hoor uitspreken – dagelijkse kost in de media waar Snoek handig op inspeelt – moet ik steeds denken aan de vliegtuigramp op Teneriffe in 1977. Toen botste een KLM-vliegtuig op de grond met een machine van Pan Am. Er vielen 583 doden. Voor hen geen nationale rouw- en herdenkingsdagen zoals die nu in opdracht van Mark Rutte zijn gehouden. Teneriffe was de grootste vliegramp uit de geschiedenis. Andere tijden, andere spindoctors, denk ik dan maar. Maar als nabestaande zou ik me zo langzamerhand aardig tekort gedaan voelen. Maar dat terzijde.

De koning repte ook van ’tirannie’. Een oud woord dat als tegenhanger van het moderne ‘selfie’ lekker lang nadreunt in je hoofd. Stiekem hoopte ik nog even dat hij er ‘die my mijn hert doorwondt’ (zesde couplet Wilhelmus) aan toe zou voegen, maar dat genoegen mocht ik niet smaken.

Hoe komt het toch dat normaal gesproken verstandige mensen volledig uit hun dak gaan van eerbied en bewondering als een lid van de Koninklijke familie zijn mond opendoet, zwijgt, wuift, voorleest, staat, iets zegt, niest, van een glaasje nipt, een hap neemt, een hand geeft, een boek leest of een lintje doorknipt? Alsof er zich voor hun ogen iets goddelijks voltrekt.
Henk Hofland heeft eens opgemerkt dat sommigen bij de aanblik van een Oranje in zo’n tomeloze staat van vervoering raken dat alle andere geestelijke vermogens defect raken. Hij vond het een pijnlijk gezicht: ‘die regelmatige uitbarstingen van mateloze bewondering, niet voor een bepaalde prestatie maar voor alles en alles wat zo’n medesterveling doet en laat.’

Op eerste Kerstdag hebben we weer krasse staaltjes van vervoering kunnen zien. Daarvoor hoeven we niet naar het Korea van Kim Jong-un.

 

Opdat we nooit vergeten

Het was in 2012 vijftig jaar geleden dat koningin Wilhelmina overleed. Intussen is ze volgens haar levenschroniqueur bijna uit de nationale herinnering verdwenen. Om daar verandering in te brengen schreef Cees Fasseur de herinneringsbiografie Een dame van ijzer . Opdat we de Nederlandse Iron Lady nooit vergeten.

Biograaf
Fasseur is befaamd als hofbiograaf. Hij heeft een indrukwekkend biografie van koningin Wilhelmina (2 delen) op zijn naam staan, naast een `huwelijksbiografie’ van Juliana en Bernhard, waarin vooral de Greet Hofmans-affaire onder de loep wordt genomen. Stuk voor stuk waren het bestsellers die een plaats verdienen in de boekenkast van iedere monarchist en republikein. Alle twee kunnen ze er argumenten uithalen om hun gelijk te staven. De monarchisten omdat ze veel, zo niet alles, kunnen vinden wat het Oranjehart begeerd. Republikeinen vinden er een keur aan argumenten die hen schragen in hun mening dat de monarchie niet meer van deze tijd is. Fasseur heeft een vlotte pen, schuwt op zijn tijd een kwinkslag niet en gaat een kritische opmerking, daar waar het gepast lijkt, evenmin uit de weg.

Voor zijn biografieën had Fasseur toegang tot het Koninklijk Huisarchief. Voor gewone stervelingen is dat niet weggelegd. Aan de andere kant maakt het de schrijver kwetsbaar voor kritiek. Hij mag met toestemming van koningin Beatrix gebruik maken van uniek materiaal, maar er is niemand die zijn werk kan controleren, wat wetenschappelijk gezien toch een vereiste is. Het was verstandiger geweest om het voor zijn boeken gebruikte materiaal op (bijvoorbeeld) het Nationaal Archief in Den Haag beschikbaar te stellen. Het zou de terechte kritiek op oncontroleerbaarheid van zijn werk doen verstommen.

Fasseur heeft zijn liefde voor de monarchie vele malen in geschrifte maar ook mondeling voor radio en tv beleden. Hij houdt zijn publiek graag voor dat hij géén monarchist is; wél een aanhanger van Oranje. Dat schijnt verschil te maken. Fasseur beschikt over een specifiek Oranjegevoel en wie zou hem dat willen ontzeggen? En voor wie het nog niet wist: Nederland is al lang een republiek, maar met een erfelijk staatshoofd. Luim is Fasseur niet vreemd.

Niet al zijn argumenten voor de Oranjemonarchie zijn even overtuigend. Zo hecht hij buitensporige waarde aan de opvoeding van de koninklijke kindertjes. Als geen ander kunnen zij – na decennia van oefening – met tafelbestek omgaan. Nooit zal een onderdaan daar in de verste verte aan kunnen tippen. Die tafelmanieren maken de Oranjes zo buitengewoon geschikt om bij staats- en andere diners aan te zitten. De implicatie van Fasseurs betoog lijkt te zijn dat presidenten tijdens diners steeds op hun hoede moeten zijn geen modderfiguur slaan, omdat ze niet precies begrijpen hoe met tafelzilver moet  worden omgegaan.

Zijn nieuwste boek over Wilhelmina voegt weinig aan toe aan wat we al uit zijn tweedelige biografie wisten. Aan de andere kant komen we wel meer te weten over de mens achter de biograaf zelf. Genadeloos rekent hij af met iedereen die zijn opvattingen over Wilhelmina niet deelt. Wilhelmina is zijn heldin en daar komt hij rond voor uit. Voor een biograaf is dat niet altijd een voordeel. Je wekt immers al snel de indruk van bevooroordeeldheid in de hand. Maar bij Fasseur weet je in ieder geval waar je aan toe bent.

Op de laatste pagina rechtvaardigt hij de uitgave van dit gelegenheidswerkje. Wilhelmina bewees Nederland tijdens de oorlog ‘onschatbare diensten’ en in het buitenland groeide ze uit tot de personificatie van het `geknechte en strijdende Nederland’. Toch is ze een halve eeuw na haar dood al bijna de vergetelheid ingegleden.
Fasseur haalt zijn lovende woorden uit de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid (PEC) die het reilen en zeilen van de Nederlandse regering in ballingschap te Londen (1940-1945) heeft onderzocht. Fasseur citeert de PEC met kennelijke instemming. Hij geeft de loftuitingen dus niet als zijn eigen mening. Zo houdt hij de schijn van objectiviteit overeind en haalt intussen toch zijn gelijk.

Overigens heeft de PEC in haar onderzoek Wilhelmina`s daden vrijwel volledig buiten beschouwing gelaten. Volgens de grondwet is de minister verantwoordelijk. De koning is onschendbaar. Vanwege Hare Majesteits onschendbaarheid weten we nauwelijks wat ze in ballingschap heeft gedaan. Vrijwel alles waarmee ze zich bemoeide – en dat was veel – blijft in het enquêteonderzoek buiten schot, is onvolledig of wordt onbetrouwbaar weergegeven. Het gebeurde zelfs dat getuigen van te voren hun verklaringen op elkaar afstemden wanneer Wilhelmina (of prins Bernhard) ter sprake kwamen. Potentieel brisante opmerkingen werden uit de publicatie geweerd en verdwenen in het beste geval in het PEC-archief. De rol van Wilhelmina in ballingschap is een witte vlek in de staatkundige geschiedenis van Nederland en dat zal wel altijd zo blijven.

Natuurlijk heeft Wilhelmina het imago van `moeder van het verzet’. Ze kreeg  trouwens een keur van lovende benamingen over zich uitgestort. Die hebben we te danken aan de hagiografische geschiedschrijving die nu eenmaal onlosmakelijk met het Nederlandse koningshuis is verbonden. Het enorme hiaat in onze kennis over de koninklijke wederwaardigheden te Londen heeft de PEC niet belet zich in buitengewoon lovende termen over Wilhelmina uit te laten. Als Fasseur goed had gezocht in het vele duizenden pagina`s tellende verslag had hij zelfs kunnen vinden dat Wilhelmina`s vlucht naar Londen een briljant idee was geweest. Het was: ‘een der belangrijkste beslissingen van de gehele oorlogsperiode. `Dit feit’, vervolgt de PEC jubelend, `heeft de gehele verdere oorlogvoering van Nederland beheerst; het heeft de invloed van Nederland in de bondgenootschappelijke beraadslagingen verzekerd’. Loe de Jong, zelf een bewonderaar van Wilhelmina maar op zijn tijd ook kritisch, vond dat te ver over de schreef en schreef in zijn standaardwerk:

`De koningin heeft zonder reëel overleg met haar ministers Den Haag verlaten, zich daarmee van die ministers en impliciet ook van haar grondwettelijke gebondenheid distanciërend. Van Hoek van Holland uit trachtte zij Zeeuws-Vlaanderen te bereiken, het kabinet Engeland. Zij wist op 13 mei niet waar zich het kabinet op de 14e zou bevinden, het kabinet niet, waar de koningin dan zou vertoeven.’

Het was met andere woorden een zootje in die meidagen van 1940. Op Wilhelmina`s vlucht naar Engeland komt Fasseur herhaaldelijk terug in zijn pogingen het gedrag van zijn heldin achteraf te rechtvaardigen. Dat Nederland niet zou hebben meegeteld bij de bondgenoten als Wilhelmina niet in Londen was geweest, is totale onzin. Nederland speelde geen rol van enige betekenis in het bondgenootschap. Het feit dat ze weleens bij Churchill en Roosevelt op de thee is geweest kan Fasseurs beeld hebben vertroebeld.
In werkelijkheid draaide het in de oorlog om drie grote partijen, de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Zij namen alle beslissingen. Amerika had binnen het trio de meeste macht omdat het over vrijwel onbegrensde materiële en financiële bronnen beschikte.

Je krijgt bij Fasseur soms de indruk dat Nederland dankzij de invloed van Wilhelmina is bevrijd. Zoals bekend zijn de Duitsers uit alle bezette Europese landen gegooid. Of er wel dan niet een staatshoofd in ballingschap in Londen zat, maakte geen verschil. West-Europa werd door de legers van Amerika en het Britse Gemenebest bevrijd. Stalin joeg de Duitsers uit Oost-Europa. Het Nederlandse aandeel in het geallieerde leger was ruim duizend man.

Er is de laatste jaren kritiek geweest op de radiotoespraken van Wilhelmina, waarin ze grotendeels voorbij is gegaan aan de jodenvervolging. Haar dappere toespraken voor radio Oranje hebben haar naam gevestigd als `moeder van het verzet’ en aan dat beeld mag niet worden getornd. Ontegenzeggelijk is de koningin uitgegroeid tot een symbool. Voor een belangrijk deel is dat te danken aan de boeken van Loe de Jong, die als eerste een buitengewoon positief beeld van haar heeft neergezet. Uiteraard heeft Fasseur ook het nodige bijgedragen.

Onno Sinke heeft in zijn boek Verzet vanuit de verte kritische opmerkingen geplaatst bij het bereik en de invloed van radio Oranje. Het heersende beeld behoeft bijstelling. Niet iedereen heeft daaraan behoefte en zeker Fasseur niet. Hij draaft vreselijk door als hij schrijft dat `een woedende Seyss-Inquart besloot haar vermogen (…) verbeurd te verklaren, nadat ze haar instemming had betuigd met de strijd van de Russen tegen de “moffen”.’ De Duitse Rijkscommissaris deed dat echter op grond van de `Verordening Verbeurd Verklaren’ (VO 33/40). Die Verordnungtrof overigens bepaald niet alleen Wilhelmina. Na de oorlog kreeg ze trouwens vrijwel alles terug.

Hitlers zetbaas zou zo razend op Wilhelmina zijn geweest dat hij zelfs de straatnaambordjes met verwijzingen naar leden van het koninklijk huis had laten verwijderen. Dat klopt. Maar het past helemaal in de politiek van de bezetter. Ook naar joden vernoemde straten en pleinen ondergingen een naamsverandering. Zowel de confiscatie van het Oranjebezit als de straatnaamveranderingen hebben alle twee niets met de door Wilhelmina opgewekte woede van Seyss-Inquart te maken.

Wat wist Wilhelmina van de jodenvervolging? Niet veel, concludeert haar biograaf op grond van een paar weinig steekhoudende argumenten. Dan houdt hij ons voor dat zelfs Churchill niet wist waar Auschwitz lag. Het zou een wonder zijn als de Britse oorlogsleider dat wél had geweten. De plaats die nu iedereen kent, was toen de Duitsers er een vernietigingskamp bouwden, een volstrekt onbekend gehucht in Polen.

Iedereen die durft te stellen dat Wilhelmina wel degelijk op de hoogte moet zijn geweest van de jodenvervolging, krijgt onder uit de zak. Tegenargumenten worden weggewuifd en zijn criticasters krijgen tegelijkertijd een denigrerend etiket opgeplakt. Zoals Geert Mak, die `nog steeds een belangrijk woordvoerder van progressief-correct Nederland en bien-aimé aan het hof’ is. Inderdaad heeft de koningin zoals Fasseur stelt nooit directe oproepen gedaan om joodse landgenoten te helpen. En ze heeft ook nooit tot actief verzet tegen `de Moffen’ (haar favoriete scheldwoord) opgeroepen, voegt de biograaf daar aan toe.

Ze keek wel link uit. Als dat Duitse represailles tot gevolg had gehad, zou zij de schuld hebben gekregen en dat zou haar imago en dat van de monarchie niet ten goede zijn gekomen. Want één ding hield de ijzeren dame in Londen voortdurend in het achterhoofd en daarop waren al haar inspanningen gericht: de ongeschonden terugkeer van de Oranjes op de troon met zoveel mogelijk rechten voor haar en zo minimaal mogelijk voor de volksvertegenwoordiging. In haar jargon heette dat `vernieuwing’.

Ies Vuijsje, met ongeveer dezelfde kritiek als Mak, moet het ook ontgelden al had hij als groentje in de geschiedschrijving misschien nog een excuus: `Als beginneling in het historisch metier bleek hij weinig oog te hebben voor nuances.’ Nanda van der Zee die in 1997 als eerste de toorn van Fasseur over zich afriep met haar betoog dat Wilhelmina`s vlucht de jodenvervolging in de kaart zou hebben gespeeld, laat hij deze keer met rust. Hij volstaat met de opmerking dat zij het `voorbereidende werk’ had gedaan.

Als het om snijdende opmerkingen gaat, beperkt Fasseur zich niet tot de jodenvervolging, maar richt hij zich ook tot collega`s die het hebben gedurfd zijn visie op de een of andere manier in twijfel te trekken of zelfs maar te nuanceren. Dat ondervond bijvoorbeeld Meindert van der Kaay. De `ijzeren dame’ had een gruwelijke hekel aan premier De Geer. Fasseur verwijt Van der Kaay dat hij in zijn proefschrift Een eenzaam staatsman het beeld van de door Wilhelmina verfoeide minister-president poogt bij te stellen en `de ergste smetten van zijn blazoen te verwijderen.’ Dan plakt hij het onvermijdelijke etiket: `Deze witwasserij was geen gemakkelijke taak voor de promovendus’. En vervolgens de onvermijdelijke genadeslag: `Zelfs ervarener historici zouden er een harde dobber aan hebben gehad.’

Wat Van der Kaay niet lukte in de ervaren historicus Fasseur in zijn laatste boekje wel gelukt: hij wast Wilhelmina smetteloos wit met slechts hier en daar een minuscuul vlekje.

Cees Fasseur: Een dame van ijzer. Koningin Wilhelmina en de nationale gedachte. Balans, 142 blz. EUR12,95.

Verklaring J&B
Geachte mr. Kaaks,

Onder verwijzing naar uw verzoek van maandag jl., verklaar ik hierbij het volgende naar aanleiding van het geschil tussen de familie Van Maasdijk en de heer Fasseur.

Juliana & Bernhard (J&B) van historicus Cees Fasseur is een buitengewoon leesbaar boek dat steunt op uitgebreid archiefonderzoek in Nederlandse archieven. Uniek is dat de heer Fasseur gebruik heeft mogen maken van het Koninklijk Huisarchief dat als formele privé-instelling slechts toegankelijk is voor onderzoekers  die daarvoor speciaal toestemming hebben verkregen van de eigenaresse, H.M. de Koningin, om haar moverende redenen.

Van zijn visie op de beide hoofdfiguren in het hierboven aangehaalde werk heeft de heer Fasseur nooit een geheim gemaakt: in het openbare debat en op opiniepagina’s heeft hij zijn sympathie voor prins Bernhard regelmatig en onomwonden uitgedragen.

Men kan het daarmee wel of niet eens zijn, het onderstreept nog eens dat in de geschiedschrijving objectiviteit en waardevrije oordelen een illusie zijn, al zal vrijwel iedere moderne historicus zich inspannen het objectiviteitsideaal zo goed als mogelijk is na te streven. In J&Bis dat slechts matig gelukt. Soms wordt zelfs de indruk gewekt dat objectiviteit synoniem is met sympathie die in dit geval primair uitgaat naar de prins en pas in de tweede naar H.M. de Koningin. De prins-gemaal heeft evident de onverdeelde genegenheid wat soms heeft geleid tot onevenwichtige, bevooroordeelde passages in een boek dat niettemin door velen hogelijk wordt gewaardeerd.

De paragraaf over de zaak Duyff waarin de vermeende wapenhandel van de prins en zijn bemoeienis met het voormalige Nederlands-Indië wordt behandeld geeft de meest treffende voorbeelden van die vooringenomenheid. Archiefmateriaal dat de prins in een ander dan een sympathiek daglicht stelt, wordt genegeerd of weggewoven zoals ik uit eigen onderzoek heb kunnen constateren. De Duyff-kwestie wordt beschreven aan de hand van een aantal rapporten van de Koninklijke Marechaussee met de strekking waarvan de heer Fasseur zich duidelijk niet kan of wil verenigen. De inhoud van de rapportages is niet altijd in heldere bewoordingen gesteld en niet zelden roepen ze meer vragen op dan ze beantwoorden. Die vaagheid vereist veel extra onderzoek en dus tijd, temeer daar de rapporten veel potentieel verontrustende informatie bevatten.  Die tijd heeft de auteur zichzelf niet gegund en dat heeft ernstige gevolgen gehad voor de uiteindelijke tekst van J&B.

In plaats van zijn research te verdiepen en te verbreden heeft de heer Fasseur ervoor gekozen om de rapporten te ridiculiseren en te bagatelliseren.  Aan de grote bezorgdheid over het gedrag van de prins die uit de rapporten naar voren komt (en waardoor niet alleen de naam van het Koninklijk Huis maar ook die van de Nederlandse staat dreigde te worden bezoedeld) gaat hij geheel voorbij, terwijl het toch niet de minsten waren die hun grote bezorgdheid over het gedrag van de prins ventileerden: minister-president Willem Drees en zijn secretaris-generaal Cees Fock, de directeur van het kabinet van de Koningin, mevrouw M. Tellegen, de minister van Oorlog en niet in de laatste plaats zijn eigen echtgenote H.M. de Koningin.

De heer Fock wordt, net als de heer Van Maasdijk denigrerend afgedaan als een `Wichtigtuer’, de chef van de Marechaussee die verantwoordelijk was voor de rapporten is plotseling een gefrustreerde figuur die een `inlichtingenbureautje’  leidt (let op het verkleinwoord) en van daaruit een `uitzichtloze strijd’ voert, echter zonder de lezer te informeren waarom dat gevecht zo uitzichtloos was. Prof. Willem Duyff, een goede vriend van de prins maar door de Koninklijke Marechaussee opgevoerd als de centrale figuur in de affaire waarbij de naam van de prins herhaaldelijk in negatieve termen viel, wordt weggezet als de kwade genius. En dat niet alleen. Hij laat niet na te benadrukken dat hij verloederd is, aan de drank is geraakt, op vrouwen jaagt en uniformgeil is.

Toch hadden de rapporten, hoe onvolledig en zelfs verwarrend soms ook, gezien de namen van de vele beruchte illegale wapenhandelaren die erin voorkwamen, de onderzoeker moeten alarmeren.  De hierboven aangehaalde bezorgde mensen (Drees c.s.) kenden die namen wél, wat extra voedsel gaf aan hun bezorgdheid. Het onderzoek ging immers primair over wapenhandel waarbij prins Bernhard via intermediairs zou zijn betrokken.

De heer Fasseur verzuimt curieus genoeg de identiteit van de genoemde personen na te trekken en voor de hand liggend nader onderzoek in buitenlandse archieven laat hij achterwege. Om een versleten maar in dit geval trefzekere uitdrukking te bezigen: `van de prins geen kwaad’. Ik vrees dat vanuit dat standpunt een beeld van de prins is geschetst die eerder op sympathie dan op gedegen, breed historisch onderzoek is gebaseerd. In laatste instantie heeft die visie geleid tot onnodige negatieve karakteriseringen van mensen die kritiek hadden op Zijne Koninklijke Hoogheid, de wenselijkheid van zijn activiteiten in twijfel trokken of een al dan niet vermeende kwalijke invloed op hem uitoefenden.  Dat laatste wordt buitengewoon helder door de heer Fasseur zelf verwoord wanneer hij schrijft : ‘Het was bij de prins weer het gebruikelijke patroon: loyaliteit aan oude vrienden die vaak verkeerde vrienden waren of werden’ (mijn cursivering).  Met andere woorden: de prins treft zelden blaam en als hij door eigen toedoen in een hachelijke situatie verzeild dreigt te raken wordt de verantwoordelijkheid, verwoord in negatieve kwalificaties die zonder meer als beledigend kunnen worden opgevat, afgewenteld op derden. Van objectiviteit is dan geen sprake meer.

Vastgesteld kan worden dat dit in het boek er onder meer toe heeft geleid dat Fasseur enkele derden niet alleen raillerend maar zelfs afbrekend heeft beschreven. Dit geldt in het bijzonder voor zijn beschrijving van de heer Van Maasdijk. Van Maasdijk is door Fasseur aangeduid als een intrigant met kwade en verraderlijke intenties, en wordt door hem aangeduid als onder meer: onrustzaaier, paard van Troje, man met “een boosaardig karakter”, “scheurmaker” in het huwelijk tussen H.M. de koningin en prins Bernhard etc.  Deze typeringen en aanduidingen van Van Maasdijk zijn wetenschappelijk niet te verantwoorden. A fortiori, op grond van de feiten die mij uit eigen onderzoek bekend zijn, en ook aan Fasseur bekend behoren te zijn, kunnen deze kwalificaties en verdachtmakingen naar mijn overtuiging beslist niet worden gerechtvaardigd.  Ik ben uiteraard bereid dit op verzoek voor de rechtbank als getuige deskundige onder ede te herhalen en nader toe te lichten.

Met vriendelijke groet,

Dr. Gerard Aalders.
Amsterdam, 27 januari 2010

Beatrix heeft het weer geregeld

De Oranjes leren het nooit af en de dienstdoende minister-president al evenmin: eisen en toegeven. Ten tijde van prins Bernhard leden alle premiers – zonder uitzondering – aan een slaafsheid ten opzichte van de koninklijke familie die je nauwelijks voor mogelijk houdt. Mark Rutte is er ook mee behept. Natuurlijk heeft hij zich aan de regels te houden die de grondwet stelt, maar die wet zegt niet dat je alles moet goedkeuren, inwilligen of verdedigen.

Een enkele keer heeft prinses Beatrix nog een verplichting in Den Haag. Hoe vaak per jaar dat gebeurt weet niemand, maar ze vindt dat ze gewoon recht heeft op een pied-à-terre. Dat heeft ze tenslotte ook in Amsterdam. Midden in de stad op de Dam. Dan hoeft ze na afloop niet terug naar kasteel Drakensteyn bij Lage Vuursche. Van de trams die achter het Paleis langsrijden heeft ze geen last. Die worden zolang zij er vertoeft – heb ik me laten vertellen – omgeleid. Het is er dan bijna net zo rustig als thuis in Drakensteyn en dat is wel zo prettig.

Zoiets wilde Hare Koninklijke Hoogheid ook wel in Den Haag. Aangrenzend aan haar voormalige ‘werkpaleis’ Noordeinde, staat een herenhuis dat zoonlief Willem-Alexander voor een habbekrats van zijn oma overnam. Ruim 300.000 euro is tenslotte niet veel voor een monumentaal pand. Tien jaar later verkocht W.A. het aan de Rijksgebouwendienst voor ruim 3 miljoen euro. Het leverde de toenmalige kroonprins in kleine kring de bijnaam op van koopman-koning.

Beatrix heeft geen zin om na een verplichting in Den Haag, privé of officieel maakt niet uit, terug te gaan naar Drakensteyn. Dat is tenslotte 80 kilometer rijden. Met privéchauffeur, lijfwachten en motorpolitie met blauwe zwaailichten ben je toch al gauw zo’n drie kwartier onder weg en dan is een optrekje in Den Haag wel zo handig. Paleis Noordeinde is geen optie voor een mevrouw die gewend is haar zin door te drijven. Overnachten in je eigen werkpaleis is natuurlijk ook te gek voor woorden. Eerlijk gezegd ken ik ook niemand die in zijn eigen kantoor of winkel slaapt. Dat doe je gewoon niet. Dus wordt het pand voor een kleine miljoen verbouwd omdat Beatrix dat zo graag wil. Rutte heeft er alle begrip voor.

Het is trouwens een oude Oranjetruc: Wilhelmina ‘schonk’ haar ‘kroondomeinen’ (ruim 6730 hectare met ongeveer 75 boerderijen, woningen en andere gebouwen) aan de staat.
Het Rijk kreeg de domeinen voor niets, maar moet ze natuurlijk wel onderhouden. Het geschenk werd in ‘eerbiedige dankbaarheid’ aanvaard. Maar de ‘Hoge Schenkster’ had wel haar voorwaarden gesteld. Zij en haar erfgenamen bleven over alle inkomsten van het domein beschikken, inclusief het genot van de jacht. Bovendien verplichtte de staat zich om – mocht de monarchie ooit ophouden te bestaan – de domeinen aan de Oranjes terug te geven, dan wel de waarde te vergoeden, uiteraard vermeerderd met de wettelijke rente.

Wat Wilhelmina in 1959 met een Wet op het Kroondomein liet regelen, ritselt haar kleindochter nu samen even met Rutte. Een Oranje iets weigeren? Dat doe je niet als minister-president.