Jeffrey Skilling en Kenneth Lay, directeuren van de Californische energiegigant Enron hebben met wanbeleid tienduizenden mensen van hun werk en pensioenen beroofd. Veel gedupeerden raakten bovendien hun huis kwijt omdat ze de hypotheek niet langer konden opbrengen. Aandeelhouders gingen voor 74 miljard dollar het schip en Enron zelf liet 16 miljard dollar aan schulden na.
De straf van Skilling stond in geen verhouding tot de ellende die hij had aangericht. Hij kreeg 24 jaar en vier maanden cel, plus een boete van 45 miljoen dollar. Lay stierf aan een hartaanval voordat hij veroordeeld werd
In 2013 kreeg Skilling tien jaar strafvermindering omdat hij alsnog had besloten samen te werken met het OM. Naar verwachting komt hij dit najaar vrij. Nog steeds steenrijk, na een straf van 14 jaar.
Wie drie maal een brood steelt in Amerika krijg bij zijn derde veroordeling levenslang.
De ondergang van Enron in december 2001 joeg een schok door de Amerikaanse samenleving. Als reactie op het debacle werden de regels voor bedrijven en banken weer aangescherpt nadat ze jarenlang dankzij de lobby van Wall Street steeds verder waren afgezwakt. De financiële wereld heeft de huidige president Trump bereid gevonden de regels opnieuw te versoepelen.
Enron is niet het enige bedrijf dat sinds het begin van deze eeuw aan fraude en financieel wangedrag ten onder is gegaan. Verbazingwekkend is dat niet want bedrog loont en van de toezichthouders moeten we niet te veel verwachten, zoals het financiële rampjaar 2007 heeft aangetoond. Bij Enron faalde alle toezicht. Gevreesd moet worden dat een gelijksoortige ramp gemakkelijk opnieuw kan gebeuren. Zeker in een bloeiende economie wanneer alle remmen los gaan.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw leverde de Enron Corporation in Houston (Texas) hoofdzakelijk gas. Begin jaren negentig ging het roer radicaal om en investeerde Enron miljarden in elektriciteitscentrales, telecommunicatie, chemie, metaal, verzekeringen en niet te vergeten internet.
Binnen no time stond het conglomeraat op de zevende plaats van de grootste Amerikaans bedrijven. In zijn bloeiperiode was Enron de lieveling van Wall Street. Fortune Magazine noemde Enron zelfs zes jaar achtereen, ‘het meest innovatieve bedrijf van Amerika’. De grote Amerikaanse kredietbeoordelaars, Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch Rating, gaven het bedrijf tot op de dag van zijn ondergang hoge kredietwaardigheidverklaringen (ratings).
De jaren tachtig en negentig waren een tijd van deregulering. De achtereenvolgende regeringen van Ropnald Reagan, Bill Clinton en George W. Bush versoepelden een groot aantal regels voor het bedrijfsleven en de bankwereld. Die waren na de beurskrach van 1929 ingesteld om wildwest gedrag van banken en ondernemingen aan banden te leggen. Enron zag en greep zijn kans. Het leverde niet langer alleen energie maar begon ook te handelen in gas en elektra op termijnmarkten. De consument kreeg de vrijheid zijn eigen leveranciers te kiezen en was niet langer – zoals voorheen – gebonden aan een bepaalde energieleverancier.
De nieuwe concurrentie die de deregulering met zich meebracht schudde de energiemarkt volkomen door elkaar. Schaalvergroting bleek een goede methode om de concurrenten het hoofd te bieden, prijzen te drukken en klanten aan zich te binden.
Enron ging ook op grote schaal bedrijven overnemen en begon steeds meer op een investeringsbank lijken. De winst die de onderneming met zijn acquisities dacht te kunnen behalen, en dat natuurlijk overal ook rondbazuinde, was ronduit overspannen. Maar aandeelhouders en beleggers vonden het prachtig. Toezichthouders, kredietbeoordelaars, accountants en banken prezen Enron de hemel in.
Het was ook de tijd van de internetbubbel (dot.com bubble) en er was kapitaal in overvloed. Het geld stroomde massaal naar Enron, het troetelkind van Wall Street. Werknemers geloofden zozeer in hun bedrijf dat hun pensioenfonds in het eigen bedrijf ging investeren; een fatale beslissing zoals later bleek.
In de zomer van 2000 en 2001 kreeg Californië regelmatig te kampen met stroomstoringen: Enron had een nieuwe manier bedacht om geld te verdienen. Niemand kon toen vermoeden dat het bedrijf zelf voor de storingen verantwoordelijk was. Om de prijs van elektriciteit op te drijven (en de winsten omhoog te stuwen) veroorzaakte Enron kunstmatige energiecrises door krachtcentrales onder valse voorwendsels te sluiten of door ‘onderhoudswerkzaamheden’ uit te voeren. In het laatste geval legde Enron, bij voorkeur op snikhete zomerdagen als de vraag naar elektriciteit het grootst was een complete elektriciteitscentrale plat. Bewoners betaalden miljarden aan extra heffingen om de energievoorziening weer betrouwbaar te maken. Enron belazerde niet alleen zijn klanten in Californië. Het paste dezelfde truc toe in 29 kwetsbare Derde Wereldlanden waar het energiecentrales had opgezet, overigens met de zegen en instemming van het Internationaal Monetair Fonds.
Enron bloeide, althans zo leek het, maar het bedrijf investeerde zoveel geld in nieuwe ondernemingen dat de schuldenlast angstwekkende vormen begon aan te nemen. De uitgaven stonden niet meer in verhouding tot de inkomsten. De alsmaar oplopende verliezen hield Enron buiten de boeken. Dat ging een tijdlang goed dankzij schimmige constructies en door het opzetten van vele honderden nieuwe ondernemingen, vooral offshore.
Bestuursvoorzitter Skilling had de leiding bij het verdonkeremanen van de verliezen. De niet bestaande winstcijfers van Enron poetste hij op tot een niveau waarvan investeerders opgewonden raakten. Was het niet fantastisch om geld in het goudgerande Enron te mogen beleggen? Ook de hoge (maar foute) ratings van de kredietbeoordelaars stimuleerden het vertrouwen van beleggers. Bankexperts adviseerden hun klanten om toch vooral aandelen in booming Enron te kopen. Energie is tenslotte altijd nodig en waren de activiteiten van Enron in de dot.com sector niet meer dan veelbelovend?
De Amerikaanse beurswaakhond, de Securities and Exchange Commisson (SEC), sliep. Het gebeier van enkele klokkenluiders (want die waren er) vermocht de SEC niet uit haar diepe slaap te wekken.
Enron heeft uitbundig gebruik gemaakt van special purpose entities om de vele miljarden dollars aan schulden en verliezen te verdoezelen. In goed Nederlands heet zoiets een ‘buitenbalansvehikel’, maar vrijwel iedereen prefereert de Engels term Special Purpose Vehicle (SPV). Een SPV is een vennootschap die voor maar één enkele transactie in het leven wordt geroepen. Een SPV is dus ‘schoon’, het heeft nog geen geschiedenis, en kan daarom iedere wettelijk vereiste toetsingsprocedures gemakkelijk doorstaan.
SPV’s worden, behalve om financiële risico’s (zoals schulden en verliezen) buiten zicht te houden, ook wel gebruikt om het ware eigendom van een bedrijf te camoufleren of schimmige relaties tussen bedrijven of bedrijfseenheden te verdoezelen. Verder is een SPV handig om de fiscus bij de neus te nemen. Als de SPV ook nog eens offshore is gevestigd, is de kans op ontmaskering vrijwel nihil, al kan tegenwoordig een hacker – denk aan de Panama Papers – danig roet in het eten gooien.
Op 2 december 2001 ging Enron failliet en raakten 21.000 werknemers hun baan en pensioenaanspraken kwijt. Reeds gepensioneerden konden naar hun uitkering fluiten.
Al in het voorjaar van 2000 waren de koersen van veel ‘dot.coms’ gaan kelderen. Bij de beleggers sloeg het optimisme om in pessimisme met als gevolg dat ze kritisch naar bedrijven gingen kijken die ze eerst kritiekloos hadden omhelsd. Een aandeel Enron dat in augustus 2000 nog 90 dollar had gedaan, was in het najaar gezakt naar 65 dollar. Toen Enron failliet ging was het aandeel ver onder één dollar gedoken.
Een fatsoenlijk accountantskantoor had de financiële cowboypraktijken van Enron moeten constateren; zeker een bedrijf als Arthur Andersen dat tot het oudste en meest gerenommeerde kantoor van Amerika behoorde. Maar Andersen verdiende zo goed aan Enron (management-, belasting- en administratieadviezen) dat het niets deed, bang als het was Enron als klant te verliezen. Datzelfde gold voor de banken waarmee Enron werkte.
Het Enron-debacle toont aan hoe extreme geldzucht en bonusjacht een bedrijf naar de knoppen kan helpen. Directieleden dachten allereerst aan hun bonussen. Aan de vooravond van het faillissement, op 2 december 2001, verdeelden ze op de valreep nog ruim honderd miljoen dollar aan bonussen onder elkaar. De cheques werden per express verstuurd.
Zowel Skilling als Lay zijn voor een onderzoekscommissie van de Senaat gedaagd. Beide heren logen onder ede de sterren van de hemel en beweerden nergens schuld aan te hebben. Sterker nog: ze waren zélf slachtoffer. Niemand die het geloofde. De pers sprak er schande hoe Skilling als Lay de Senaatscommissie schoffeerden met hun arrogante optreden en blijken van onverholen minachting.
In mei 2006 verklaarde een jury Skilling schuldig aan samenzwering, handel met voorkennis (vanwege de massale verkoop van zijn aandelen Enron een aantal maanden voor het faillissement), het afleggen van valse verklaringen en aandelenfraude.
Ook collega Lay werd zwaar aangerekend dat hij nog in augustus 2001, toen de koersen sterk daalden, werknemers nog overreedde aandelen Enron te kopen, terwijl hij zelf (net als andere directieleden) druk bezig was die van de hand te doen.
Grootschalige fraude en oplichting loont. De straffen staan niet in verhouding tot wat de daders aanrichten. Bedrijven als Enron sleuren toeleveringsbedrijven in hun val mee waardoor er nog meer werknemers op straat komen te staan en nog meer aandeelhouders verliezen lijden. Wanneer die bedrijven is kleine plaatsen zijn gevestigd raken die vaak ontwricht; wijken verpauperen.
De aanstichters van die misère weten dat schending van de regels lucratief is en de straffen laag. Het risico kun je best nemen. Als je vrijkomt ben je nog steeds multimiljonair.
Dit artikel verscheen eerder in Argus van 8 augustus 2017