Hoe ik niets vermoedend in een hinderlaag liep.
Het is alweer een aantal jaren geleden, maar plotseling schoot me de ‘Nacht van de Geschiedenis’ weer te binnen. Het is een jaarlijks terugkerend evenement van de Universiteit van Groningen waar diverse thema’s aan bod komen. Ik was gevraagd om te spreken in de themagroep ‘Kerkhof van gevallen Helden’. Er was voor elk wat wils. Zo sprak Rutger Bregman, nog piepjong, dat we veel meer lessen uit de geschiedenis moesten trekken.
In mijn groepje ging het over Jan Pieterszoon Coen en generaal Van Heutsz, die onder gejuich van koningin Wilhelmina slachtpartijen onder de Indische bevolking had aangericht.Stripheld Kuifje moest naar het kerkhof vanwege racistisch uitlatingen. Dat had hij gemeen met Coen, al ging de laatste veel verder dan zich denigrerend uitlaten over zijn Indische medemensen.
De stichter van de Sovjet-Unie, Lenin, had vanwege de vele doden die hij op zijn geweten had zijn status van gevallen held absoluut verdiend. Ik zou prins Bernhard voor mijn rekening nemen, wiens torenhoge voetstuk last had van flinke erosie. Hij was corrupt, loog tegen de klippen op en zijn status van verzetsheld in de Tweede Wereldoorlog bleek verzonnen te zijn. Want hoe kun je in het verzet zitten terwijl je in Londen woont waar hij feestend met zijn vele vriendinnen zijn dagen sleet. Aan mij de taak om het voormalig NSDAP- en SS-lid het graf in te praten.
Toen gebeurde er iets wat ik nooit eerder had meegemaakt. Prof. dr. Hans Renner kreeg het woord om alvast een aantal dingen recht te zetten, waarvan hij vermoedde dat ik die in mijn voordracht zou aanroeren. Hij zag het als zijn taak Bernhard te verdedigen. Renner was tijdens de Praagse lente naar Nederland gevlucht en was bijzonder hoogleraar Midden-Europese geschiedenis aan de RUG. Hij zou die avond Lenin ten grave dragen, maar voordat hij dat deed zag hij het als zijn opdracht mij eerst af te branden. Hij deed dat overigens met toestemming van de organisatie, die mij niet over Renners plan had ingelicht. Van hun afspraak dat ik niet op Renners woorden mocht reageren was ik evenmin op de hoogte. Ik had kunnen wegelopen maar ik ben geen Baudet.
De tirade van Renner kwam erop neer dat ik voortaan mijn mond moest houden over het koningshuis en zeker over Bernhard. Dat was een held van het zuiverste soort. Hoe haalde ik het in mijn hoofd de prins naar het kerkhof van gevallen helden te sturen. Lenin. Ja, die hoorde daar thuis, maar Bernhard beslist niet. Ook mijn kritiek op de Oranjes verafschuwde hij, want die hadden meer goed voor Nederland gedaan dan ik ooit zou kunnen beseffen.
Enigszins beduusd door de gang van zaken, besprak ik de discutabele levenswandel van Bernhard en belichtte – daartoe extra geïnspireerd door Renner – zijn corrupte gedrag, leugens en gegraai. Conclusie: Bernhard lag volkomen terecht op dat kerkhof.
Na afloop schoot ik Renner aan met de vraag wat hem bezielde. Had hij ooit iets van mijn hand over Bernhard gelezen? Nee, maar dat was ook niet nodig. Het was toch allemaal onzin. Ik kwam zeker uit de protestbeweging van de jaren zestig? Nou, dan wist hij genoeg. Ik wierp nog tegen dat al mijn boeken van een uitgebreid notenapparaat waren voorzien, maar dat vond professor Renner van geen belang: ‘voetnoten zijn geduldig’. Ik besloot toen maar het gesprek met deze lakei uit de ergste categorie te beëindigen.
Op internet vond ik snel antwoord voor Renners ophemelen van de Familie. Een paar jaar eerder was hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. De lintjesregen die eind april weer op ons afkomt, zal vast weer nieuwe lakeien opkweken.
Dit stukje verscheen ook als column in De Republikein, nummer 2, april 2021
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!