Berichten

Het besluit van koning Willem-Alexander het Koninklijk Huisarchief (KHA) tot 6 september 1948 open te stellen verdient waardering. Het komt inderdaad, zoals hij terecht opmerkte,  ‘transparante geschiedschrijving’ ten goede. Prima, maar zijn uitspraak dient wel geformaliseerd te worden maar daar zijn geen voorstellen voor gedaan. Toch is dat noodzakelijk.

Het inzien van stukken uit het KHA dient een recht te zijn en geen gunst, wat het nu is.

Het KHA is een particulier archief en heeft de rechtsvorm van een stichting wat het particuliere nog eens benadrukt. Net zoals bijvoorbeeld Shell het volste recht heeft u de toegang tot zijn archief te ontzeggen mag het KHA dat ook.

De voorzitter van de stichting Koninklijk Huisarchief, koning Willem-Alexander, bepaalt wie toegang krijg. Hij kan dat volstrekt willekeurig doen; als particuliere instelling heeft hij dat recht. Beroep tegen zijn beslissing is niet mogelijk. Logisch uiteraard; het is zijn recht. Dat het KHA volledig met belastinggeld wordt betaald doet daar niets aan af. De rechtsvorm is bepalend.

Om de toezegging van de koning te waarborgen zou het KHA bij voorkeur een overheidsarchief moeten worden. Daarop is de archiefwet van toepassing. De koning kan nu, als hij dat wil, nog steeds hem niet welgevallige bezoekers weren. Als het KHA een overheidsarchief is, kan dat niet meer.

Het is volstrekt onduidelijk welke stukken in het KHA terecht komen die eigenlijk (omdat het regeringsstukken zijn) op het Nationaal Archief thuis horen. Premier Mark Rutte heeft wel betoogd dat er goede afspraken zijn gemaakt maar wat die inhouden is onduidelijk en zeker niet controleerbaar. De Rijksarchivaris overlegt soms met de directeur van het KHA maar er is niets gewaarborgd. Er wordt een beroep gedaan op onze goedgelovigheid.

De koning maakt deel uit van de regering en dus zouden alle stukken die ook maar enigszins het regeringsbeleid raken opgeborgen moeten worden in het Nationaal Archief. Maar of dat gebeurt weten we niet, bij gebrek aan controle en goede afspraken. Destijds is het onderzoeksrapport Beel dat de Greet Hofmans-affaire onderzocht in het KHA beland, terwijl het toch een zaak betrof die van constitutioneel belang was. Het was beslist niet uitsluitend een privéaangelegenheid. Toch verdween het stuk in het KHA. Historicus Cees Fasseur, die zoals bekend een potje kon breken aan het hof, kreeg het rapport als eerste in 2008 ter inzage.

In het verleden van prins Bernhard zijn episodes die nadere opheldering verdienen. Wat deed hij bijvoorbeeld in de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Amerika? Wat had hij daar te zoeken? En op welke wijze heeft hij zich ingelaten met de dekolonisatie van Indonesië? Was hij inderdaad bij illegale wapenhandel betrokken? Niet rechtstreeks maar via tussenpersonen?

Het zou prettig zijn als het KHA voor de opheldering van deze (en andere) raadsels, die toch ook het Nederlandse regeringsbeleid raken, wordt opengesteld. In de openbare archieven zijn over deze materie slechts summiere aanwijzingen te vinden. Bernhards bemoeienis staat vast maar niet de mate waarin en waarop. Het is uiteraard mogelijk dat gevoelige stukken zijn vernietigd. Van Wilhelmina weten we dat ze veel materiaal, waarin kritisch over haar werd geoordeeld, heeft verbrand. Toch draagt het bij aan onze kennis. Als we weten dat stukken niet op het KHA liggen, kunnen we die mogelijkheid uitsluiten, en ergens anders gaan speuren.

Aan toezeggingen zonder garanties hebben we niets. Ik heb geadviseerd bij Kamervragen aan de minister-president over het KHA. De antwoorden waren altijd nietszeggend, ontwijkend of van het type ‘met-een-kluitje-in-het-riet.’ Vervolgvragen leverden dezelfde, bizarre non-antwoorden op en de daaropvolgende vragenrondes eveneens. Murw haken Kamerleden dan af.

Helderheid en openheid is een vereiste. Maak van het KHA een rijksarchief. Foto’s, poëziealbums van de prinsessen, liefdesbrieven, evidente privéaangelegenheden et cetera kunnen uiteraard worden ondergebracht in een echt, privé familiearchief.

Maar helderheid en openheid over het handelen van het staatshoofd en leden van het Koninklijk Huis is in een constitutionele parlementaire democratie een vereiste. Maak van het Koninklijk Huisarchief daarom een rijksarchief.

Dit artikel verscheen eerder in NRC, 19 oktober 2023

‘Dat heb ik U niet gevraagd’

Tijdens haar vierendertig praatjes voor Radio Oranje heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over de Jodenvervolging gehad en dan ook nog terloops. Ook verder toonde ze zich nauwelijks in hun lot geïnteresseerd.

Koningin Wilhelmina is de meest overschatte koningin die Nederland heeft gehad. Toen de strijd in de meidagen van 1940 nog volop woedde, nam ze lafhartig de benen naar Engeland. Zogenaamd om de oorlog vanuit Londen voort te zetten. Ze heeft zich door haar radiospeeches inderdaad populair gemaakt, maar voor de bevrijding van het vaderland heeft ze niets betekend. Voor het lot van de joden toonde ze nauwelijks interesse.

Dat Wilhelmina niets snapte van internationale politiek en het oorlogsverloop wordt duidelijk als we kijken naar het moment waarop ze verwachtte terug te kunnen keren naar Nederland. Tot en met eind 1941 heeft ze zich – compleet blind voor de feiten – buitengewoon optimistisch uitgelaten over de eindoverwinning. Zo zag ze op 20 maart 1941 ‘aan de kim de overwinning dagen’. Op 30 juli 1941 had ze het over ‘de laatste loodjes’, terwijl ze nog op 24 december 1941 glashard verkondigde: ‘we zien het tijdstip van de eindoverwinning dagen’. De rest van de wereld zag dat absoluut niet, want het ging de Duitsers en de Japanners op de slagvelden in die periode van de oorlog juist zeer voor de wind.

Amerika was de schok van Pearl Harbor nog niet eens te boven en de Japanse aanval op Nederlands-Indië moest nog beginnen (januari 1942). Opmerkelijk is dat Wilhelmina zelf heilig geloofde in de onzin die ze uitkraamde.

Het antwoord van Wilhelmina op de wereldwijd woedende oorlog waren – bij gebrek aan leger, luchtmacht en marine – radiopraatjes. In totaal heeft ze er vierendertig gehouden, die allemaal ongeveer 10 minuten duurden. Dat is zes uur spreektijd in vijf jaar oorlog.

Daar win je geen oorlog mee, al hebben historici als Loe de Jong en Cees Fasseur haar speeches een immense invloed toegedicht, zonder overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.

Jonge historici als Onno Sinke en Jord Schaap komen op grond van analyse van haar toespraken tot geheel andere conclusies. Schaap vindt ze vooral ‘langdradig’. Wilhelmina reeg woorden aaneen tot ellenlange monsterzinnen. Voor de microfoon struikelde ze dan over haar eigen woorden en ze wist een zin dan niet meer tot een goed einde te brengen.

Aan het lot van de joden in het bezette vaderland heeft ze nauwelijks aandacht besteed. Zelfs Fasseur kon dat niet ontkennen. Maar hij had wel een zwaarwegend ‘excuus’. Als verdediging voerde hij aan dat ook andere oorlogsleiders als Roosevelt en Churchill zich terughoudend hadden opgesteld. Wilhelmina als oorlogsleider; je moet maar durven. Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.

En buiten de radio om? Bekommerde ze zich dan wel om haar joods landgenoten? Jazeker, ze had zelfs een favoriet: de verzetsman en Engelandvaarder Sally Noach. Maar hij was ook de enige. Voor iemand als journaliste en classica Henriëtte Boas, net als Sally Noach Engelandvaarder (en na de oorlog befaamd ingezonden brievenschrijfster te Badhoevedorp) kon ze weinig interesse opbrengen.

Alle Engelandvaarders gingen na aankomst in Londen bij Wilhelmina op de thee. Zo ook mevrouw Boas, die net als iedereen vooraf strenge, protocollaire instructies had gekregen. De belangrijkste: zeg nooit ‘nee’ tegen de koningin en richt in géén geval het woord tot haar.

Na de vraag van Hare Majesteit hoe het met haar ging te hebben beantwoord, kon Boas zich niet inhouden en zei spontaan: ‘Ja Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op. ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en ging de volgende in de rij lastigvallen met haar obligate hoe-is-het-met-u-vraag.

Deze column eerder verscheen in De Republikein, nummer 2, april 2022

 

Graag meer achtergronden bij het nieuws

Zowel de Volkskrant als de NRC hebben uitgebreid geschreven over de vondst van Beatrice de Graaf in Duitse archieven. Op grond van haar onderzoek komt De Graaf tot de conclusie dat Wilhelmina van de komst van keizer Wilhelm II op de hoogte moet zijn geweest en dat de Nederlandse koningin persoonlijk achter zijn asielverlening in 1918 heeft gezeten. Ik denk dat mevrouw De Graaf daarin volkomen gelijk heeft. Maar waarom plaatsen kranten zulk nieuws niet in een breder kader?

Historicus Piet Hagen trok die conclusie al jaren geleden in zijn biografie van Pieter Jelles Troelstra Politicus uit Hartstocht (2011).
Troelstra, leider van de sociaaldemocraten, veronderstelde al in 1918, direct nadat de keizer de Nederlandse grens was gepasseerd, dat Wilhelmina ‘de keizer gastvrijheid had aangeboden’.

Troelstra was in de ochtend van 10 november 1918 door het Duitse gezantschap in Den Haag gebeld met de vraag hoe hij en zijn partij, de SDAP, dachten over asielverlening aan de keizer.
Hij had daar geen bezwaar tegen mits de keizer, net als alle andere militairen die onze grens
overstaken, direct werd geïnterneerd.
De keizer had daar uiteraard geen zin in. Het gezantschap heeft Troelstra er toen aan herinnerd dat koningin Wilhelmina al ‘gastvrijheid’ [had] aangeboden’.
Troelstra heeft er ook nog op gewezen dat de Duitsgezinde oud-generaal J.B. Van Heutsz, die bij Wilhelmina in een bijzonder goed blaadje stond, een dag voordat de keizer de Nederlandse grens passeerde, op diens hoofdkwartier in Spa (België) had geluncht.
De regering heeft later ontkend dat er toen over asiel was gesproken, maar Troelstra heeft altijd geweigerd – naar mijn mening volkomen terecht – dat te geloven.

Wilhelmina bewonderde generaal Van Heutsz vanwege zijn ‘pacificatie’ acties op Atjeh, dat deel uitmaakte van Nederlands Indië. ‘Pacificatie’ wilde zeggen: massamoorden plegen op de inheemse bevolking, die weigerde de Nederlandse koloniale heerschappij te aanvaarden. Dankzij die wandaden op Atjeh bracht hij het tot vertrouweling van Wilhelmina, die net als Van Heutsz pro-Duits was.

Het was dus oud nieuws wat de kranten in de afgelopen week brachten. Hoe Wilhelmina de keizer in haar autobiografische werk Eenzaam maar niet alleen heeft geportretteerd is evenmin nieuws, maar in dit verband toch wel aardig weer eens naar voren te halen. Over Hare Majesteit doen vele mythes de ronde. Ze hebben vrijwel allemaal gemeen dat Wilhelmina eruit oprijst als een heroïsche figuur die alles deed voor volk en vaderland en zichzelf het liefst wegcijferde.

In haar memoires schetst ze hoe Wilhelm II na de Duitse capitulatie tot haar afgrijzen naar Nederland vluchtte om asiel te vragen. Ze kon er maar niet over uit. Het was het laatste wat ze voor mogelijk had gehouden: een keizer die zijn volk in de steek laat. Dat deed je als monarch niet. En waarom? Alleen omdat hij voor zijn eigen leven had moeten vrezen als hij in Duitsland was gebleven.
De keizer was gevlucht, zo had ze vernomen, op aanraden van zijn directe ‘omgeving’.
Daarom moest Wilhelmina van Wilhelms ‘omgeving’ evenmin iets hebben. Die beschikte volgens haar niet over ‘staatsmanswijsheid’, om over moed nog maar te zwijgen. Ze schrijft in haar memoires (met cursiveringen):

‘Ik overdrijf niet, als ik zeg, dat het mij een week en misschien nog langer gekost heeft voor ik geloof kon hechten aan de ingekomen berichten, zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze. Verder zal ik over Wilhelm II niet spreken.’

Ze heeft hem, voor zover bekend, nooit gesproken of bezocht. Van uitlevering aan de oude tegenstanders van Duitsland, die de keizer wilden berechten wegens oorlogsmisdaden, kon echter geen sprake zijn. In het Verdrag van Versailles vraagt artikel 227 expliciet om uitlevering van Wilhelm door Nederland. Het heeft geleid tot aanzienlijke spanningen: Groot-Brittannië dreigde een tijdlang de diplomatieke betrekkingen met Den Haag te verbreken en Nederland de toegang tot de Volkenbond te ontzeggen. Dat alles dankzij onze koningin die van internationale betrekkingen niet het geringste benul had.

Cruciale papieren die met het asiel van Wilhelm hadden te maken, zijn vernietigd. Typisch Wilhelmina. Documenten die een smet op haar reputatie konden werpen, moesten worden verbrand. Ze heeft er, bij wijze van spreken, dagwerk aan gehad.

En haar eigen vlucht dan naar Engeland in mei 1940? Was dat dan niet vergelijkbaar? Gelukkig kon haar biograaf, wijlen Cees Fasseur, zijn lezertjes in dat opzicht geruststellen. Wilhelmina was gevlucht omdat het landsbelang dat eiste. Bij de keizer daarentegen hadden persoonlijke belangen de doorslag gegeven.

Hare Koninklijke Hoogheid Zelve heeft over haar vertrek naar Engeland geschreven dat ze zich ‘ten volle bewust’ was geweest ‘van de verbijsterende indruk, die haar vertrek thuis zou maken, maar waar het landsbelang dit meebracht, zag ik mij verplicht de smaad aan te durven van de schijn van gevlucht te zijn.’

Diep in haar hart echter was ze het liefst op de Grebbeberg gesneuveld:

‘Had de guerrilla tegen de valschermtroepen mij niet van de aanvang af alle verbinding met het strijdende leger afgesneden, zo had ik mij naar de strijdenden aan de Grebbe kunnen begeven om het lot van de krijgsman te delen en, zoals Willem III het uitdrukte: als de laatste man te vallen in de laatste loopgraaf. Ik wist dus, dat ook dat mij niet beschoren was.’

Arme majesteit. Werkelijk alles zat tegen.

Mijn gebrek aan naastenliefde

Het is niet de gewoonte op recensies van je boeken te reageren, maar een blogje moet kunnen. Tenslotte hoef je je niet alles te laten welgevallen. Zeker niet van Oranjeminnende recensenten, die er niet tegen kunnen dat een lid van het Koninklijk huis wordt beschreven op een manier die hun niet zint.

De toon van de recensies is extra fel omdat ze van CDA- en GVP-huize zijn. De heren voelen zich dubbel gepakt omdat ik behalve Wilhelmina`s functioneren ook haar geloof van wat kritische noten heb voorzien.

In het Reformatorisch Dagblad (11-06-2018) brandt Pieter Verhoeve mij volledig af en in het Friesch  Dagblad (02-06-2018) krijg ik op mijn kop van Bearn Bilker. Verhoeve is voorzitter van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen, burgemeester van Oudewater en GPV-lid. Bilker is CDA-er, burgemeester van Kollumerland en Nieuwkruisland en geldt als een kenner van het Oranjehuis.

Bilker was zo vriendelijk mij zijn recensie toe te sturen. We hadden wel eens email-contact gehad, en ik vond zijn geste heel aardig. Zoals dat hoort heb ik hem daarvoor bedankt.
Wat mij aan beide recensies stoorde was hun opmerking dat ik geen of slecht literatuur- en archiefonderzoek had gedaan. Het boek zou nergens op zijn gebaseerd.
Voor hun lezers moet dat een hele opluchting zijn geweest, want die konden na die geruststellende woorden weer rustig gaan slapen. Niets aan de hand immers? Helaas voor hen is het een bewering, die op vrijwel elke bladzijde van Wilhelmina met kloeke voetnoten wordt gelogenstraft. Ze komen trouwens geen van beiden met ook maar één voorbeeld.

Als extra geruststelling haalt Verhoeve wijlen Cees Fasseur aan, mijn liefste vijand. Die had inderdaad nooit een  goed woord voor me over en Verhoeve citeert hem dan ook gretig.
Wat ik deed (volgens Fasseur) was niets anders dan het verzamelen van ‘vermoedens, geruchten, loze beweringen en dat dan zo’n beetje aan elkaar schrijven.’ Tsja. Als de hofbiograaf dat beweert, zal het wel waar zijn, redeneert de baas van de Bond van Oranjeverenigingen.
Hij beweert trouwens ook dat iedere onderzoeker toegang kan krijgen tot het Koninklijk Huisarchief (KHA). Dat is onzin. Het KHA schrijft zelf: ‘De periode na 1934 is niet toegankelijk voor derden’.    Mij werd trouwens ook de toegang vóór 1934 ontzegd, zoals Verhoeve op p. 107 van mijn boek (noot 166) had kunnen lezen.

Bilker op zijn beurt huldigt Fasseur als de man die hem juist de ogen voor de échte Wilhelmina heeft geopend. Het is jammer dat Bilker mijn boek hardnekkig een biografie noemt, hoewel ik op p. 19 toch ten zeerste heb benadrukt dat het geen biografie is, maar een poging haar feitelijke rol in ballingschap te laten zien.

De teneur van beide stukken ten aanzien van mijn boek is helder: broddelwerk, nergens op gebaseerd en rijp voor de vuilnis. Ik had van deze trouwe Oranjevazallen niet anders verwacht.

In het derde hoofdstuk heb ik de internationale verhoudingen tijdens de oorlog beschreven. Wilhelmina komt in dat hoofdstuk niet eens voor. Verhoeve vindt dat deel van mijn boek ‘bondig en boeiend beschreven’, maar is ook van mening dat hoofdstuk 3 niet in het boek thuishoort.
Vreemd, want ik wilde de onzinnige bewering ontzenuwen dat Wilhelmina in het internationale krachtenveld een rol van enige betekenis heeft gespeeld. Roosevelt en Churchill namen haar niet eens serieus. Exact om die reden komt ze in het hoofdstuk niet voor.

Instemmend haalt Verhoeve de opvatting van de gereformeerde historicus Van Deursen aan, die vond dat geschiedschrijving een vorm van naastenliefde is voor hen die zijn overleden. Maar helaas: ‘Aalders houdt zich daar niet aan.’ Nee, natuurlijk niet. Als je daarin meegaat, zou Hitler alleen nog door een harde nazi en Stalin uitsluitend door een gestaalde communist kunnen worden beschreven.

En Wilhelmina door een doorgewinterde oranjeklant.  Zoals een Bilkner of een Verhoeve.

Cees Fasseur, de man die – zoals hij zelf in de Volkskrant beweerde – zijn critici het liefst in elkaar zou slaan als hij wat groter was uitgevallen en karatekampioen zou zijn (vandaar zijn bijnaam Karate Cees), heeft een zeldzame vorm van majesteitsschennis gepleegd in het eerste deel van zijn biografie over koningin Wilhelmina. Fasseurs belediging van H.M. komt weliswaar voort uit zijn onversneden liefde voor het Huis van Oranje in het algemeen, en voor H.K.H Wilhelmina in het bijzonder, maar ze is daarom niet minder schokkend. Fasseurs belediging drong pas in al zijn gruwelijkheid tot mij door toen ik werkte aan mijn boek ‘Weg met de koning!’ over twee eeuwen majesteitsschennis.

Koningin Wilhelmina en haar echtgenoot prins Hendrik waren dolgelukkig met hun dochtertje, kroonprinses Juliana (1909). Tussen de beide echtelieden onderling boterde het echter niet zo. Prins Hendrik had weinig te doen en zijn vrouw behoorde niet tot het type vrouw dat je doorgaans als warm, meelevend en invoelend beschrijft. Hendriks huwelijksmoraal was door deze situatie – en door nog wat andere omstandigheden – niet wat je noemt honderd procent. Maar ach, dat is niet ongebruikelijk in huwelijken die om politieke redenen worden gesloten. Hendriks voornaamste taak, het verwekken van een troonopvolger, had hij in ieder geval naar behoren volbracht.

De Amerikaanse oud-president Theodore Roosevelt zijn die onderlinge spanningen tussen beide echtelieden niet ontgaan. Na zijn aftreden in 1909 maakte hij een wereldreis, waarbij hij ook Nederland aandeed. Ten slotte lagen de roots van zijn familie in Zeeland. In april 1910 bracht Roosevelt een bezoek aan het Nederlandse koningspaar. Voor de oud-president was de visite een enorme desillusie.

Roosevelt was geen man die opkeek tegen een koningin, en dwepen met iemand als er niets te dwepen viel, was al helemaal niet zijn stijl. De oud-president had zich Wilhelmina voorgesteld als een ‘heel aardige en aantrekkelijke kleine vrouw’, maar de werkelijkheid was een extreme teleurstelling. Roosevelt vond zijn gastvrouw niet alleen ‘excessief onaantrekkelijk en alledaags’, maar ook ‘zelfingenomen en slecht gehumeurd’.

Wilhelmina was in Roosevelts ogen een ‘kleinburgerlijk vrouwtje’ dat buitengewoon onder de indruk was van zichzelf, van haar waardigheid en van haar positie. En dan de pretentieuze houding van het staatshoofd. Daarmee maakte ze zichzelf gewoon belachelijk. Maar zoals ze haar man bejegende, ging volgens Roosvelt echt alle perken te buiten. De arme Hendrik leidde een vreselijk leven omdat Wilhelmina haar ‘vette, zware, slome’ echtgenoot met ijzeren vuist regeerde.

Kunnen we Roosevelt hier majesteitsschennis in de schoenen schuiven? In de ogen van zijn tijdgenoten zeker. Zoiets kon je niet ongestraft over de koningin zeggen, ook al gedroeg ze zich lomp en eigengereid. Maar natuurlijk zou niemand het in zijn hoofd halen om de oud-president van de Verenigde Staten aan te klagen wegens belediging van het Nederlandse staatshoofd. Bovendien had Roosevelt zijn bevindingen neergelegd in een brief die Wilhelmina toch nooit onder ogen zou komen. We hebben aan Cees Fasseur te danken dat de beschouwing van Roosevelt in de openbaarheid is gekomen: zie Wilhelmina. De jonge koningin, (1998), pp. 320-323).

In zijn ijver om zijn idool – want dat is Wilhelmina voor hem – in bescherming te nemen, gaat Fasseur geen zee te hoog.
Allereerst dicht de hofbiograaf Roosevelt een vorm van rancune toe: hij zou niet zijn onthaald zoals hij had verwacht. Hoe Fasseur aan die kennis komt, blijft in nevelen gehuld. Een bron geeft hij niet.

Vervolgens probeert hij de houding van Wilhelmina te duiden. Hij schildert haar als een zelfverzekerde koningin die meer geïnteresseerd was in de aanstaande verjaardag van haar dochter dan in Roosevelt of Amerika. ‘Nederland was haar horizon’ is de verklaring die Fasseur geeft voor haar gedrag. Bovendien: ‘in de internationale politiek stelde ze alleen belang voor zover daarbij Nederlandse belangen betrokken waren. De Verenigde Staten lagen wel heel ver weg.’
Daar kwam nog bij, zo benadrukt Fasseur, dat Roosevelts streven de wereldvrede te bevorderen haar totaal onverschillig liet want ‘daar geloofde zij niet in’.

In zijn ijver Wilhelmina de hand boven het hoofd te houden en haar gedrag goed te praten, schildert Fasseur de koningin af als een beperkte, bekrompen, benepen en wereldvreemde vrouw. Haar horizon reikte niet verder dan de Noordzeekust en de verjaardag van haar dochtertje was de topprioriteit:  die ging boven alle staatszaken.
Er zijn mensen voor minder naar de gevangenis gestuurd dan de uitspraken waarmee Fasseur het aanzien van de majeteit bezoedeld.

De socialist Fredinand Domela Nieuwenhuis kreeg in 1886 een jaar gevangenisstraf omdat hij (overigens terecht) had gezegd dat koning Willem III ‘niet veel van zijn baantje had gemaakt’. In de ogen van de rechter was dat  ‘boosaardig en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings’.

Vergelijk Domela’s uitspraak nu eens met wat Fasseur over Wilhelmina heeft gezegd.

Bernhard

Annejet van der Zijl heeft een fascinerend boek geschreven over het leven van prins Bernhard. Zij schildert het beeld van een weergaloze egoïst, een man die zijn leven lang loog en bedroog en bovendien aan een onstilbare geldhonger leed. Het zal de lezers van de serie ‘Kroniek van een Charlatan’ in dit blad vertrouwd voorkomen, maar het is goed dat het nu van niet-republikeinse zijde wordt bevestigd. Lezing van Bernhard Een verborgen geschiedenis doet je (opnieuw)  beseffen dat de biografie van Alden Hatch uit 1962 en het grote, in 2004 postuum verschenen interview met Bernhard in de Volkskrant niets anders zijn dan door de prins gedicteerde leugens. Zowel Jan Tromp en Pieter Broertjes van de Volkskrant als Bernhards Amerikaanse biograaf Hatch hebben braaf opgetekend wat Bernhard hen voorschotelde. Geen feit werd gecheckt zoals Van der Zijl in haar proefschrift nog eens pijnlijk duidelijk aan het licht brengt.

Het is ook een verademing dat ze wijlen Wim Klinkenberg, Bernhards eerst kritische biograaf, in zijn waarde laat en niet doet wat alle Bernhard-adepten steeds hebben gedaan, namelijk hem wegzetten als de laatste stalinist van Nederland en dus onbetrouwbaar. Voor Cees Fasseur, zelf getuige zijn Juliana & Bernhard uit 2008 een Bernhard-adept, moet het werk van Van der Zijl even slikken zijn geweest. Dat hij toch in haar promotiecommissie plaatsnam, siert hem. Fasseur was zelfs degene die Van der Zijl adviseerde op haar studie over Bernhards leven te promoveren.

ZWIJNEBOEL
De grote verdienste van de biografe is dat ze vroegste jeugd van Bernhard heeft onderzocht door familieleden te benaderen en familiearchieven door te spitten of dat te laten doen, onder het motto dat wie de mens Bernhard wil leren kennen en begrijpen terug moet naar de eerste jaren van zijn leven. Van der Zijl gaat echter nog verder terug: we krijgen een uitgebreide familiegeschiedenis voorgeschoteld die vrijwel exact het tegenovergestelde is van wat Bernhard, zijn toegewijde biografen en hem welgezinde publicisten ons altijd hebben willen doen geloven. Van der Zijl beschrijft de opvolgingsstrijd in het Wilhelmische Duitsland om de troon van het vorstendom Lippe-Detmold, waarin zich ook de Biesterfeldtak had gemengd. Die familietak, waaruit Bernhard voortkwam, werd door prinses Victoria, de zuster van de Duitse keizer Wilhelm II zonder omwegen getypeerd als ‘walgelijke gemene mensen, die zich vorstelijke allures hebben aangemeten. Kunnen de Duitse vorsten zo’n zwijneboel verdragen?’
Een Biesterfelder op de troon? Dan kon je volgens Victoria net zo goed de eerste de beste ‘meneer Müller’ of ‘juffrouw Schulz’ erop zetten. Geen van Bernhards grootvaders had een vorstelijke of prinselijke titel en zijn vader was net zo min als Bernhard zelf met een hoge adellijke titel geboren. De latere prins der Nederlanden wilde ons maar al te graag anders doen geloven. Een titel bij de geboorte stond in adellijke kringen hoger aangeschreven dan een titel die iemand tijdens zijn of haar leven verwierf. Vandaar Bernhards overgevoeligheid. Hij was daarom buitengewoon aan de titel van ‘prins’ gehecht. Het was niet voor niets dat hij Wilhelmina er in 1948 zelfs ‘de’ voor liet zetten en zo als het ware ‘de Prins der Nederlanden’ werd.

TOLLE LOLA
Bernhards moeder, Armgard von Cramm, was van hetzelfde laken een pak. Het was een wilde tante wier bijnaam ’tolle Lola’ niet geheel uit de lucht gegrepen lijkt. Het blijkt dat Bernhard de Amsterdamse hoogleraar Eltjo Schrage, die in 2004 met enthousiaste medewerking van de prins een boek over Armgard publiceerde, eveneens behoorlijk op het verkeerde been heeft gezet.

Het huwelijk van Bernhard Senior met Armgard werd binnen de familie als ongewenst gezien. Het werd daarom een zogenaamd morganatisch huwelijk, wat in de praktijk betekende dat Armgard geen rechten kon doen gelden op de titel of het vermogen van haar man. De rechten van kinderen die uit een morganatische verbintenis werden geboren, waren eveneens behoorlijk ingeperkt. Armgard was in feite weinig meer dan een ‘geregistreerde maitresse’ wat in sociaal opzicht zonder meer een ramp was. Kinderen uit een morganatisch huwelijk werden behandeld als ‘veredelde bastaarden’ , zoals Van der Zijl ons onomwonden meedeelt, zonder daarbij echter aan te geven waarop ze dat oordeel baseert; helaas een veelvuldig voorkomend euvel in dit boek dat als proefschrift het licht zag. Het vermoeden lijkt gewettigd dat Robert Ammerlaan, die vele gesprekken met prins Bernhard voerde ten behoeve van een nog altijd niet verschenen biografie, aan een groot onheil is ontsnapt. We kunnen er na Van der Zijls proefschrift immers vanuit gaan dat het gros van Bernhards verhalen uit de royale duim van de Prins der Nederlanden werd gezogen.

ARMZALIG BESTAAN
Bernhard adoreerde zijn moeder zozeer dat hij uit liefde voor haar met Juliana trouwde, zei Van der Zijl tijdens haar promotie. Een huwelijk met de Nederlandse troonpopvolgster zou een einde maken aan het armzalige bestaan dat zijn moeder leidde op Reckenwalde, Bernhards geboortehuis. Zijn huwelijk met Juliana zag hij als ‘een uitdaging’ om er wat van te maken, vertelde hij tegen Broertjes en Tromp in het inmiddels beruchte interview. Het verschafte hem aanzien, geld en een vorstelijk onderkomen, allemaal zaken waaraan Bernhard de grootst mogelijke waarde hechtte, maar die hij tot aan zijn huwelijk in 1937 moest ontberen. Het verhaal van Bernhards jeugd plaatst Van der Zijl tegen de achtergrond van de Republiek van Weimar en de overlevingsstrijd die de adel daar voerde na de ineenstorting van het keizerrijk. Ze lijkt daarbij zwaar te steunen op Vom König zum Führer. Deutsche Adel und Nationalsozialismus van Stephan Malinowski uit 2004 en het in 2006 verschenen Royals and the Reich van Jonathan Petropoulos, maar dat is in het notenapparaat niet terug te vinden. Na de uitgebreide inleiding over de familieachtergronden komt Bernhard zelf pas echt aan bod als hij naar de middelbare school gaat. Aan de opkomst van het nationaalsocialisme wordt de nodige aandacht besteed en ondanks alle ontkenningen in zijn latere leven zal de geschiedschrijving er niet langer omheen kunnen dat Bernhard wel degelijk lid is geweest van diverse naziorganisaties, inclusief de NSDAP. Dat laatste bleef hij overigens tot zijn laatste snik ontkennen. Tegenover Broertjes en Tromp verklaarde hij dat zelfs met de hand op de bijbel te durven zweren.

NAZISME
De schrijfster legde de hand op Bernhards lidmaatschapskaart van de Deutsche Studentenschaft waarop staat vermeld dat hij in 1933 lid werd van de Duitse nazipartij. Volgens de recensie van Jan Tromp in de Volkskrant was daarmee toch niet het definitieve bewijs van het lidmaatschap geleverd omdat het handschrift niet van Bernhard zelf zou zijn. De NOS klampte zich in een speciale uitzending eveneens aan die laatste strohalm van de krant vast, wat aan de schrijfster de verzuchting ontlokte dat het niet erg waarschijnlijk was dat men al medio jaren dertig, nota bene in de glorietijd
van het nazisme, bezig zou zijn geweest zijn nazibanden te verdoezelen. Maar dan nog: ook de Studentenschaft zelf had sterke banden met de nazibeweging en de prins bleek zelfs lid te zijn geweest van een nazistisch angehauchte tennisclub. Het is verbazingwekkend om te zien hoe hardnekkig sommigen nog steeds weigeren de ware feiten van Bernhards leven te accepteren. Want hoe erg was het om NSDAP-lid te worden in 1933? Het kan immers simpelweg opportunisme zijn geweest – ook die trek tekent Bernhard ten voeten uit. De nazi’s kregen het in 1933 immers in Duitsland voor het zeggen. Een democraat is hij bovendien nooit geweest en antisemitisme bleek in zijn kringen bepaald geen uitzondering, zoals we in deze biografie kunnen lezen.

STAGIAIR
De ontmoeting tussen Bernhard en zijn toekomstige echtgenote in 1936 krijgt vanzelfsprekend uitgebreid aandacht. Toch gaat Van der Zijl voorbij aan enkele serieuze alternatieve scenario’s voor hoe die tot stand kwam, zoals bijvoorbeeld werden geopperd door Sefton Delmer, de in de jaren dertig in Berlijn gestationeerde sterreporter van de Daily Express met wie Bernhard een levenslange vriendschap zou sluiten. Die alternatieven zijn ook in het notenapparaat niet terug te vinden, wat voor een biografie een gemis is. Dat weegt des te zwaarder omdat van der Zijl toch al slechts een zeer beperkt deel van het lange leven van de hoofdpersoon beschrijft. Welbeschouwd omspant haar werk niet veel meer dan een jaar of dertig, want na zijn huwelijk in 1937 houdt ze het zo’n beetje voor gezien. Na de vermelding dat Bernhard ook de nodige onzin de wereld had ingestuurd over zijn baan bij een Parijs filiaal van de Duitse chemiegigant IG Farben, waar hij tijdens zijn ontmoeting met Juliana werkte, is er nauwelijks nog iets nieuws in het boek te vinden. Bernhard bleek er gewoon stagiair te zijn geweest en anders dan hij altijd beweerde stond hij helemaal niet op de nominatie om binnen luttele jaren tot de directie toe te treden.

STADHOUDERSBRIEF
Aan de vijf oorlogsjaren wijdt de biografe slechts veertig pagina’s, terwijl die tijd toch bepalend zijn geweest voor zijn immense naoorlogse populariteit. Haar opmerking dat als Bernhard zijn gezin naar Canada was gevolgd, hem eeuwig het ‘etiket van laffe vluchteling’ zou zijn blijven aankleven, wordt nergens hard gemaakt, laat staan gedocumenteerd. Is het zoveel laffer om na uit Nederland te zijn gevlucht niet in Londen te blijven maar nog even door te vluchten naar Canada? Ook aan ’s prinsen rol bij de Nederlandse inlichtingendiensten in Londen wordt nauwelijks een woord vuil gemaakt, terwijl daarover veel materiaal beschikbaar is. Kennis van de Tweede Wereldoorlog is trouwens toch niet Van der Zijls forte, net zo min als kennis van de Duitse geschiedenis. Al in juni 1942 is volgens haar de oorlog definitief ten gunste van de geallieerden gekeerd. Een bronverme1ding kan er niet af. De befaamde Britse historicus Richard Overy heeft in zijn boek Why the Allies won aangetoond dat die opvatting volstrekte onzin is. De even befaamde als ongrijpbare stadhoudersbrief komt pas ter sprake in het laatste hoofdstuk, dat een soort nabeschouwing is over de periode 1945 tot aan zijn dood in 2004. Als biografe kun je om die mythe of hoe je het ook wilt noemen niet heen. Ze dicht het verbaal toe aan ‘jonge langharige verslaggevers’ die ‘in de nasleep van Lockheed hun eigen kruistocht in spijkerbroek ondernamen’. Een bron geeft ze niet en een verwijzing naar literatuur waar het ontstaan van het verhaal wel uitvoerig uit doeken wordt gedaan kan er evenmin af.

SPROOKJESPRINS
Van der Zijls analyse van Bernhards karaktertrekken is volkomen juist en het beeld van een uitgekookte mythomaan dat ze neerzet, is geloofwaardig en zal moeilijk onderuit te halen zijn.
Maar met haar eindconclusie ben ik het hartgrondig oneens. Die luidt dat het Nederlandse volk een sprookjesprins wilde, en dat we daarom niet moeten zeuren als hij dan ook daadwerkelijk sprookjes gaat vertellen. Daar was hij toch voor? Tsja. Volgens Van der Zijl is iedereen dus aanspreekbaar op de strapatsen van de prins, met uitzondering van hemzelf. Maar Bernhard is net als ieder mens aansprakelijk voor zijn eigen gedrag. Dat verandert niet als iedereen je steeds naar de mond praat. En een verklaring voor zijn corrupte gedrag in de affaires Lockheed en Northrop is het al evenmin. Kortom, vanwege haar glasheldere typering van de hoofdpersoon blijf ik het als boek een absolute must vinden maar als proefschrift is het helaas beneden de maat. De grote vraag is niet of, maar waarom de promotiecommissie, waarin onder anderen de hoogleraren Cees Fasseur en Hans Blom zitting hadden, andere normen heeft gehanteerd dan gebruikelijk. Van der Zijl is weliswaar zelf verantwoordelijk voor de inhoud van haar boek, maar de commissie heeft als taak het wetenschappelijk niveau te bewaken en erop toe te zien dat voldaan wordt aan elementaire eisen die aan een dissertatie gesteld mogen worden.

We mogen om te beginnen een deugdelijke vraagstelling verwachten. Wat wil je precies aantonen en waarom wil je dat doen? En wat is het nieuwe of unieke van je onderzoek? Uitgangspunt van deze dissertatie is simpelweg ‘what makes Sammy run’. Dat is wel erg mager. En dan de periodisering. Zoals gezegd beslaat de biografie slechts een deel van Bernhards leven. Maar waarom? Zo’n begrenzing moet je vanzelfsprekend uitleggen. Waarom nam deze commissie dan toch genoegen met een kwart biografie zonder dat daarvoor een plausibele reden wordt gegeven? We kunnen er slechts naar gissen. Maar er is meer. Ik wees al op het keerpunt in de oorlog dat volgens de promovenda al in juni 1942 een feit zou zijn, ruim een half jaar voordat het na het Duitse echec bij Stalingrad werkelijk zover was. Vreemd is ook dat de Reichswehr, het leger dat Duitsland na de Vrede van Versailles op de been mocht houden, door Van der Zijl eigenmachtig is gereduceerd tot slechts 900 man – in werkelijkheid waren het er 100.000. Hier kan geen sprake zijn van een typefout. Het notenapparaat geeft wederom geen uitsluitsel hoe ze aan dat getal komt, dus wat of wie ze heeft geraadpleegd, blijft een raadsel. Een deugdelijke bron kan het in geen geval geweest zijn.

EUVEL
De literatuurlijst achterin Van der Zijls boek is lang genoeg, maar in de verwijzingen bij de tekst vinden we al die veelbelovende titels nauwelijks terug. Het grootste euvel van haar dissertatie is echter het gebrekkige notenapparaat dat die naam helaas nauwelijks verdient, zodat maar weinig van haar bevindingen te verifiëren zijn. Op vrijwel iedere pagina gaat het vaak meer dan eens mis en zoek je tevergeefs naar de herkomst van een opmerking, citaat, bewering, quote of analyse. De eerste de beste student die een scriptie met zo’n notenapparaat inlevert krijgt hem linea recta retour. Een sterk voorbeeld is dat zelfs haar unieke vondst van Bernhards studentenkaart het moet stellen zonder deugdelijke bronvermelding. In andere gevallen verwijst een noot slechts naar de National Archives in Washington DC. Daar schiet je zonder nadere vindplaats weinig mee op, want in het wilde weg is het lastig zoeken tussen de vele honderden miljoenen documenten die daar liggen. En nu we het toch over archieven hebben: van de Office of Strategy Services die ze enkele keren noemt, had ik nog nooit gehoord. Wel van het Office of Strategic Services.

PRETCOMMISSIE
Nog een raadsel is waarom er tussen de acht leden van haar promotiecommissie geen enkele Duitslandexpert zat. Want het ging bepaald niet alleen erg fout in haar beschrijving van de Reichswehr. Een kenner van de Europese geschiedenis – en dan bedoel ik niet Geert Mak maar een echte expert – zou eveneens goed werk hebben kunnen doen. Op bladzijde 92 bijvoorbeeld beschrijft de biografe hoe de Russische tsaar op 14 mei 1917 werd gedwongen zijn verklaring van troonafstand te tekenen. Dat had hij echter al op 15 maart 1917 gedaan.
Ondertussen laat ze op dezelfde pagina de geallieerden, die doodsbang zouden zijn dat de Russen de strijd tegen Duitsland zouden opgeven, ‘in allerijl’ het nieuwe communistische bewind erkennen. Dat is raar, want in maart noch mei van dat jaar was er al sprake van zo’n bewind. Dat werd pas in oktober gevestigd – of volgens de kalender nieuwe stijl: in november.

En dat Parijs, Londen en Washington het communistische regime, anders dan Van der Zijl ons wil doen geloven, niet in 1917 maar pas in respectievelijk 1924, 1928 en 1933 hebben erkend, is kennelijk ook alle leden van deze pretcommissie ontgaan. Een laatste willekeurig voorbeeld tot slot. Op pagina 193 laat Van der Zijl de Duitse communisten in de periode 1930-1931 vriendjes worden met de socialisten in een poging om gezamenlijk Hitler tegen te houden. In werkelijkheid stonden beide partijen elkaar in die tijd zo ongeveer naar het leven. Deze keer verwijst Van der Zijl in haar notenapparaat bij hoge uitzondering wel naar een bron – Geert Mak, tevens lid van haar promotiecommissie, maar dan wel weer zonder een paginanummer te geven.

Annejet van der Zijl heeft bewezen dat een boeiend boek een belabberde dissertatie kan opleveren. Toekomstige promovendi die op een koopje willen promoveren weten nu bij welke hoogleraren ze moeten aankloppen. UVA-docent dr. Willem Melching kunnen ze maar beter mijden.
Hij is de enige in het koor van kritiekloos juichende recensenten die de promotiecommissie op haar verantwoordelijkheid heeft aangesproken.

Annejet van der Zijl, Bernhard. Een verborgen geschiedenis, Querido

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein

Hofleverancier

Als ik de Volkskrant van 4 oktober goed heb begrepen zou Cees Fasseur me graag in elkaar willen slaan. Tijdens een interview onder de titel ‘Hofleverancier’ windt de schrijver van menig monarchistisch jubelschrift zich hevig over mij op. Dat doet ie gelukkig wel vaker, maar nooit zo agressief als deze keer. De aanleiding was dat de familie Van Maasdijk een civiele procedure tegen Fasseur had aangespannen omdat hij Gerrie van Maasdijk, kamerheer in buitengewone dienst van koningin Juliana, op een wijze had beschreven waarmee de familie – niet helemaal ten onterechte – geen genoegen nam.

Fasseur: ‘In die procedure heeft Aalders aan de erven-Van Maasdijk aangeboden om als getuige à charge tegen mij op te treden. Het verzoek is door de rechtbank in Amsterdam niet gehonoreerd.’ Foei toch Cees! Een rechtbank kan toch geen verzoek honoreren dat nooit is ingediend?

Wel heeft de advocaat van de familie Van Maasdijk mij verzocht een beoordeling te schrijven over Juliana & Bernhard, het boek waarmee de familie zo’n moeite had. Ik heb daarin toegestemd omdat ik Juliana & Bernhard een slecht boek vond met ondermaatse research

Fasseur doet daarin bijvoorbeeld een serie stukken die hij op het ministerie van Algemene Zaken had ingezien af met een achteloos schouderophalen. Hij vond het niet nodig om nader onderzoek te doen naar zakenlieden, bedrijven en bankiers waarvan de namen hem kennelijk niets zeiden. Want als Ik, Cees Fasseur, die mensen en ondernemingen niet ken, kunnen ze ook niet belangrijk zijn.

Ik kende die namen uit mijn eigen onderzoek  maar al te goed. Er zaten veel beruchte types tussen, met wie je maar beter niet gezien kon worden. De non-research van Fasseur was voor mij de directe aanleiding een boek te schrijven dat in 2011 als Bernhard Zakenprins. Illegale Wapenhandel, louche zakenlieden en dubieuze bankiers verscheen.

Ik ben, zoals gezegd, op het verzoek van de advocaat ingegaan en heb een beoordeling van Juliana & Bernhard op papier gezet. Fasseur vindt dat ‘oncollegiaal’  en in zijn ogen heb ik daarbij een grens overschreden ‘die je niet zou moeten willen overschrijden’. De Volkskrant : ‘Bent u echt zo kwetsbaar?’ Fasseur:  ‘Nou, ik weet niet of je het kwetsbaar moet noemen. Maar soms betreur ik het dat ik niet twee meter lang ben. En oud-karatekampioen.’

Cees ‘Karate’ Fasseur roept wel vaker wat. Zoals destijds bij de verschijning van mijn boek Leonie dat hem niet lekker zat omdat er wat over prins Bernhard instond, wat hem niet beviel. Niet dat hij het boek had gelezen, maar hij had er wel over gehoord, vertelde hij in een interview. Hij adviseerde de prins mij subiet voor de rechter te slepen. Over oncollegiaal gedrag gesproken. En puur afgaande op geruchten want het boek had hij niet gelezen. Eigenlijk raar dat zo’n type nog enig aanzien geniet in historisch Nederland.

Fasseur tiert lekker voort in de Volkskrant: ‘Fair play, hè, daar gaat het om. Het kan me ontzettend boos maken als ik van die valse verhalen hoor over kennis die ik heb achtergehouden.’ Aldus ‘Karate’ Cees. Vervolgens klaagt hij:  ‘De verhalen van Aalders, om een bekend voorbeeld te noemen. Dan denk ik: gewoon niet eerlijk. Vermoedens, geruchten, loze beweringen en dat dan zo’n beetje aan elkaar schrijven – dat is de werkwijze-Aalders.’

Fasseur is nooit met één concreet bewijs gekomen voor wat hij mij in de schoenen schuift. Geen fair play dus en al helemaal niet collegiaal. De getergde Oranjehagiograaf roept maar wat. Je zult als beschuldigde maar voor zo`n rechter staan, want dat was ook een functie die hij bekleedde.
Ik zeg en schrijf ook wel eens wat over Karate Cees, maar nooit zonder mijn kritiek te onderbouwen. In Niets was wat het leek zijn daarvan tal van voorbeelden  te vinden. Net als in mijn kritiek op Fasseurs gelegenheidswerkje Een Dame van IJzer.

Historicus Coen Hilbrink vond dat de aanval van Cees Fasseur niet onbesproken mocht blijven en schreef een commentaar in de Volkskrant.

Dat liet Karate Cees niet over zijn kant gaan. Met kritiek kan hij moeilijk omgaan en dus moest Hilbrink het ontgelden. Dat ontlokte op zijn beurt weer een reactie van mijn kant in de Volkskrant van 11 oktober:

Cees Fasseur kan niet tegen kritiek en aangezien ik een van zijn meest uitgesproken criticasters ben, moest ik het in de Volkskrant van zaterdag jl. ontgelden. Fasseur is woedend op mij en zijn emotionele uitspraken (‘soms betreur ik het dat ik niet twee meter lang ben. En oud-karatekampioen’) suggereren dat hij mij graag in elkaar zou willen slaan.

In zijn reactie op het stuk van Coen Hilbrink van 8 oktober (waar hij inhoudelijk wijselijk niet op ingaat), trekt hij welbewust een zin uit zijn verband om toch zijn gelijk te halen. Hij suggereert (net als zaterdag) dat ik mij spontaan bij de rechtbank heb aangeboden om tegen hem te getuigen. De door Fasseur geciteerde zin waaruit dat zou moeten blijken is afkomstig uit een brief van mij aan de advocaat van de familie Van Maasdijk. Die had mij namelijk verzocht een beoordeling te schrijven over Fasseurs boek, Juliana & Bernhard, waarin Gerrie van Maasdijk als een intrigant (of erger) wordt afgeschilderd.

Mr  Kaaks richtte dat verzoek tot mij omdat ik een boek had geschreven (Bernhard Zakenprins) als reactie op J&B van Fasseur, dat m.i. getuigde van onvolledig onderzoek. Op de vraag van mr Kaaks of ik bereid was mijn beoordeling voor de rechtbank toe te lichten, heb ik uiteraard ja gezegd. De foute voorstelling van zaken van ‘Karate Cees’ – als zou ik mij oncollegiaal en spontaan bij de rechtbank hebben aangeboden – hoop ik hiermee te hebben rechtgezet.
Mijn brief is na te lezen op https://www.gerardaalders.nl/2014/10/verklaring.html

Opdat we nooit vergeten

Het was in 2012 vijftig jaar geleden dat koningin Wilhelmina overleed. Intussen is ze volgens haar levenschroniqueur bijna uit de nationale herinnering verdwenen. Om daar verandering in te brengen schreef Cees Fasseur de herinneringsbiografie Een dame van ijzer . Opdat we de Nederlandse Iron Lady nooit vergeten.

Biograaf
Fasseur is befaamd als hofbiograaf. Hij heeft een indrukwekkend biografie van koningin Wilhelmina (2 delen) op zijn naam staan, naast een `huwelijksbiografie’ van Juliana en Bernhard, waarin vooral de Greet Hofmans-affaire onder de loep wordt genomen. Stuk voor stuk waren het bestsellers die een plaats verdienen in de boekenkast van iedere monarchist en republikein. Alle twee kunnen ze er argumenten uithalen om hun gelijk te staven. De monarchisten omdat ze veel, zo niet alles, kunnen vinden wat het Oranjehart begeerd. Republikeinen vinden er een keur aan argumenten die hen schragen in hun mening dat de monarchie niet meer van deze tijd is. Fasseur heeft een vlotte pen, schuwt op zijn tijd een kwinkslag niet en gaat een kritische opmerking, daar waar het gepast lijkt, evenmin uit de weg.

Voor zijn biografieën had Fasseur toegang tot het Koninklijk Huisarchief. Voor gewone stervelingen is dat niet weggelegd. Aan de andere kant maakt het de schrijver kwetsbaar voor kritiek. Hij mag met toestemming van koningin Beatrix gebruik maken van uniek materiaal, maar er is niemand die zijn werk kan controleren, wat wetenschappelijk gezien toch een vereiste is. Het was verstandiger geweest om het voor zijn boeken gebruikte materiaal op (bijvoorbeeld) het Nationaal Archief in Den Haag beschikbaar te stellen. Het zou de terechte kritiek op oncontroleerbaarheid van zijn werk doen verstommen.

Fasseur heeft zijn liefde voor de monarchie vele malen in geschrifte maar ook mondeling voor radio en tv beleden. Hij houdt zijn publiek graag voor dat hij géén monarchist is; wél een aanhanger van Oranje. Dat schijnt verschil te maken. Fasseur beschikt over een specifiek Oranjegevoel en wie zou hem dat willen ontzeggen? En voor wie het nog niet wist: Nederland is al lang een republiek, maar met een erfelijk staatshoofd. Luim is Fasseur niet vreemd.

Niet al zijn argumenten voor de Oranjemonarchie zijn even overtuigend. Zo hecht hij buitensporige waarde aan de opvoeding van de koninklijke kindertjes. Als geen ander kunnen zij – na decennia van oefening – met tafelbestek omgaan. Nooit zal een onderdaan daar in de verste verte aan kunnen tippen. Die tafelmanieren maken de Oranjes zo buitengewoon geschikt om bij staats- en andere diners aan te zitten. De implicatie van Fasseurs betoog lijkt te zijn dat presidenten tijdens diners steeds op hun hoede moeten zijn geen modderfiguur slaan, omdat ze niet precies begrijpen hoe met tafelzilver moet  worden omgegaan.

Zijn nieuwste boek over Wilhelmina voegt weinig aan toe aan wat we al uit zijn tweedelige biografie wisten. Aan de andere kant komen we wel meer te weten over de mens achter de biograaf zelf. Genadeloos rekent hij af met iedereen die zijn opvattingen over Wilhelmina niet deelt. Wilhelmina is zijn heldin en daar komt hij rond voor uit. Voor een biograaf is dat niet altijd een voordeel. Je wekt immers al snel de indruk van bevooroordeeldheid in de hand. Maar bij Fasseur weet je in ieder geval waar je aan toe bent.

Op de laatste pagina rechtvaardigt hij de uitgave van dit gelegenheidswerkje. Wilhelmina bewees Nederland tijdens de oorlog ‘onschatbare diensten’ en in het buitenland groeide ze uit tot de personificatie van het `geknechte en strijdende Nederland’. Toch is ze een halve eeuw na haar dood al bijna de vergetelheid ingegleden.
Fasseur haalt zijn lovende woorden uit de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid (PEC) die het reilen en zeilen van de Nederlandse regering in ballingschap te Londen (1940-1945) heeft onderzocht. Fasseur citeert de PEC met kennelijke instemming. Hij geeft de loftuitingen dus niet als zijn eigen mening. Zo houdt hij de schijn van objectiviteit overeind en haalt intussen toch zijn gelijk.

Overigens heeft de PEC in haar onderzoek Wilhelmina`s daden vrijwel volledig buiten beschouwing gelaten. Volgens de grondwet is de minister verantwoordelijk. De koning is onschendbaar. Vanwege Hare Majesteits onschendbaarheid weten we nauwelijks wat ze in ballingschap heeft gedaan. Vrijwel alles waarmee ze zich bemoeide – en dat was veel – blijft in het enquêteonderzoek buiten schot, is onvolledig of wordt onbetrouwbaar weergegeven. Het gebeurde zelfs dat getuigen van te voren hun verklaringen op elkaar afstemden wanneer Wilhelmina (of prins Bernhard) ter sprake kwamen. Potentieel brisante opmerkingen werden uit de publicatie geweerd en verdwenen in het beste geval in het PEC-archief. De rol van Wilhelmina in ballingschap is een witte vlek in de staatkundige geschiedenis van Nederland en dat zal wel altijd zo blijven.

Natuurlijk heeft Wilhelmina het imago van `moeder van het verzet’. Ze kreeg  trouwens een keur van lovende benamingen over zich uitgestort. Die hebben we te danken aan de hagiografische geschiedschrijving die nu eenmaal onlosmakelijk met het Nederlandse koningshuis is verbonden. Het enorme hiaat in onze kennis over de koninklijke wederwaardigheden te Londen heeft de PEC niet belet zich in buitengewoon lovende termen over Wilhelmina uit te laten. Als Fasseur goed had gezocht in het vele duizenden pagina`s tellende verslag had hij zelfs kunnen vinden dat Wilhelmina`s vlucht naar Londen een briljant idee was geweest. Het was: ‘een der belangrijkste beslissingen van de gehele oorlogsperiode. `Dit feit’, vervolgt de PEC jubelend, `heeft de gehele verdere oorlogvoering van Nederland beheerst; het heeft de invloed van Nederland in de bondgenootschappelijke beraadslagingen verzekerd’. Loe de Jong, zelf een bewonderaar van Wilhelmina maar op zijn tijd ook kritisch, vond dat te ver over de schreef en schreef in zijn standaardwerk:

`De koningin heeft zonder reëel overleg met haar ministers Den Haag verlaten, zich daarmee van die ministers en impliciet ook van haar grondwettelijke gebondenheid distanciërend. Van Hoek van Holland uit trachtte zij Zeeuws-Vlaanderen te bereiken, het kabinet Engeland. Zij wist op 13 mei niet waar zich het kabinet op de 14e zou bevinden, het kabinet niet, waar de koningin dan zou vertoeven.’

Het was met andere woorden een zootje in die meidagen van 1940. Op Wilhelmina`s vlucht naar Engeland komt Fasseur herhaaldelijk terug in zijn pogingen het gedrag van zijn heldin achteraf te rechtvaardigen. Dat Nederland niet zou hebben meegeteld bij de bondgenoten als Wilhelmina niet in Londen was geweest, is totale onzin. Nederland speelde geen rol van enige betekenis in het bondgenootschap. Het feit dat ze weleens bij Churchill en Roosevelt op de thee is geweest kan Fasseurs beeld hebben vertroebeld.
In werkelijkheid draaide het in de oorlog om drie grote partijen, de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Zij namen alle beslissingen. Amerika had binnen het trio de meeste macht omdat het over vrijwel onbegrensde materiële en financiële bronnen beschikte.

Je krijgt bij Fasseur soms de indruk dat Nederland dankzij de invloed van Wilhelmina is bevrijd. Zoals bekend zijn de Duitsers uit alle bezette Europese landen gegooid. Of er wel dan niet een staatshoofd in ballingschap in Londen zat, maakte geen verschil. West-Europa werd door de legers van Amerika en het Britse Gemenebest bevrijd. Stalin joeg de Duitsers uit Oost-Europa. Het Nederlandse aandeel in het geallieerde leger was ruim duizend man.

Er is de laatste jaren kritiek geweest op de radiotoespraken van Wilhelmina, waarin ze grotendeels voorbij is gegaan aan de jodenvervolging. Haar dappere toespraken voor radio Oranje hebben haar naam gevestigd als `moeder van het verzet’ en aan dat beeld mag niet worden getornd. Ontegenzeggelijk is de koningin uitgegroeid tot een symbool. Voor een belangrijk deel is dat te danken aan de boeken van Loe de Jong, die als eerste een buitengewoon positief beeld van haar heeft neergezet. Uiteraard heeft Fasseur ook het nodige bijgedragen.

Onno Sinke heeft in zijn boek Verzet vanuit de verte kritische opmerkingen geplaatst bij het bereik en de invloed van radio Oranje. Het heersende beeld behoeft bijstelling. Niet iedereen heeft daaraan behoefte en zeker Fasseur niet. Hij draaft vreselijk door als hij schrijft dat `een woedende Seyss-Inquart besloot haar vermogen (…) verbeurd te verklaren, nadat ze haar instemming had betuigd met de strijd van de Russen tegen de “moffen”.’ De Duitse Rijkscommissaris deed dat echter op grond van de `Verordening Verbeurd Verklaren’ (VO 33/40). Die Verordnungtrof overigens bepaald niet alleen Wilhelmina. Na de oorlog kreeg ze trouwens vrijwel alles terug.

Hitlers zetbaas zou zo razend op Wilhelmina zijn geweest dat hij zelfs de straatnaambordjes met verwijzingen naar leden van het koninklijk huis had laten verwijderen. Dat klopt. Maar het past helemaal in de politiek van de bezetter. Ook naar joden vernoemde straten en pleinen ondergingen een naamsverandering. Zowel de confiscatie van het Oranjebezit als de straatnaamveranderingen hebben alle twee niets met de door Wilhelmina opgewekte woede van Seyss-Inquart te maken.

Wat wist Wilhelmina van de jodenvervolging? Niet veel, concludeert haar biograaf op grond van een paar weinig steekhoudende argumenten. Dan houdt hij ons voor dat zelfs Churchill niet wist waar Auschwitz lag. Het zou een wonder zijn als de Britse oorlogsleider dat wél had geweten. De plaats die nu iedereen kent, was toen de Duitsers er een vernietigingskamp bouwden, een volstrekt onbekend gehucht in Polen.

Iedereen die durft te stellen dat Wilhelmina wel degelijk op de hoogte moet zijn geweest van de jodenvervolging, krijgt onder uit de zak. Tegenargumenten worden weggewuifd en zijn criticasters krijgen tegelijkertijd een denigrerend etiket opgeplakt. Zoals Geert Mak, die `nog steeds een belangrijk woordvoerder van progressief-correct Nederland en bien-aimé aan het hof’ is. Inderdaad heeft de koningin zoals Fasseur stelt nooit directe oproepen gedaan om joodse landgenoten te helpen. En ze heeft ook nooit tot actief verzet tegen `de Moffen’ (haar favoriete scheldwoord) opgeroepen, voegt de biograaf daar aan toe.

Ze keek wel link uit. Als dat Duitse represailles tot gevolg had gehad, zou zij de schuld hebben gekregen en dat zou haar imago en dat van de monarchie niet ten goede zijn gekomen. Want één ding hield de ijzeren dame in Londen voortdurend in het achterhoofd en daarop waren al haar inspanningen gericht: de ongeschonden terugkeer van de Oranjes op de troon met zoveel mogelijk rechten voor haar en zo minimaal mogelijk voor de volksvertegenwoordiging. In haar jargon heette dat `vernieuwing’.

Ies Vuijsje, met ongeveer dezelfde kritiek als Mak, moet het ook ontgelden al had hij als groentje in de geschiedschrijving misschien nog een excuus: `Als beginneling in het historisch metier bleek hij weinig oog te hebben voor nuances.’ Nanda van der Zee die in 1997 als eerste de toorn van Fasseur over zich afriep met haar betoog dat Wilhelmina`s vlucht de jodenvervolging in de kaart zou hebben gespeeld, laat hij deze keer met rust. Hij volstaat met de opmerking dat zij het `voorbereidende werk’ had gedaan.

Als het om snijdende opmerkingen gaat, beperkt Fasseur zich niet tot de jodenvervolging, maar richt hij zich ook tot collega`s die het hebben gedurfd zijn visie op de een of andere manier in twijfel te trekken of zelfs maar te nuanceren. Dat ondervond bijvoorbeeld Meindert van der Kaay. De `ijzeren dame’ had een gruwelijke hekel aan premier De Geer. Fasseur verwijt Van der Kaay dat hij in zijn proefschrift Een eenzaam staatsman het beeld van de door Wilhelmina verfoeide minister-president poogt bij te stellen en `de ergste smetten van zijn blazoen te verwijderen.’ Dan plakt hij het onvermijdelijke etiket: `Deze witwasserij was geen gemakkelijke taak voor de promovendus’. En vervolgens de onvermijdelijke genadeslag: `Zelfs ervarener historici zouden er een harde dobber aan hebben gehad.’

Wat Van der Kaay niet lukte in de ervaren historicus Fasseur in zijn laatste boekje wel gelukt: hij wast Wilhelmina smetteloos wit met slechts hier en daar een minuscuul vlekje.

Cees Fasseur: Een dame van ijzer. Koningin Wilhelmina en de nationale gedachte. Balans, 142 blz. EUR12,95.

Verklaring J&B
Geachte mr. Kaaks,

Onder verwijzing naar uw verzoek van maandag jl., verklaar ik hierbij het volgende naar aanleiding van het geschil tussen de familie Van Maasdijk en de heer Fasseur.

Juliana & Bernhard (J&B) van historicus Cees Fasseur is een buitengewoon leesbaar boek dat steunt op uitgebreid archiefonderzoek in Nederlandse archieven. Uniek is dat de heer Fasseur gebruik heeft mogen maken van het Koninklijk Huisarchief dat als formele privé-instelling slechts toegankelijk is voor onderzoekers  die daarvoor speciaal toestemming hebben verkregen van de eigenaresse, H.M. de Koningin, om haar moverende redenen.

Van zijn visie op de beide hoofdfiguren in het hierboven aangehaalde werk heeft de heer Fasseur nooit een geheim gemaakt: in het openbare debat en op opiniepagina’s heeft hij zijn sympathie voor prins Bernhard regelmatig en onomwonden uitgedragen.

Men kan het daarmee wel of niet eens zijn, het onderstreept nog eens dat in de geschiedschrijving objectiviteit en waardevrije oordelen een illusie zijn, al zal vrijwel iedere moderne historicus zich inspannen het objectiviteitsideaal zo goed als mogelijk is na te streven. In J&Bis dat slechts matig gelukt. Soms wordt zelfs de indruk gewekt dat objectiviteit synoniem is met sympathie die in dit geval primair uitgaat naar de prins en pas in de tweede naar H.M. de Koningin. De prins-gemaal heeft evident de onverdeelde genegenheid wat soms heeft geleid tot onevenwichtige, bevooroordeelde passages in een boek dat niettemin door velen hogelijk wordt gewaardeerd.

De paragraaf over de zaak Duyff waarin de vermeende wapenhandel van de prins en zijn bemoeienis met het voormalige Nederlands-Indië wordt behandeld geeft de meest treffende voorbeelden van die vooringenomenheid. Archiefmateriaal dat de prins in een ander dan een sympathiek daglicht stelt, wordt genegeerd of weggewoven zoals ik uit eigen onderzoek heb kunnen constateren. De Duyff-kwestie wordt beschreven aan de hand van een aantal rapporten van de Koninklijke Marechaussee met de strekking waarvan de heer Fasseur zich duidelijk niet kan of wil verenigen. De inhoud van de rapportages is niet altijd in heldere bewoordingen gesteld en niet zelden roepen ze meer vragen op dan ze beantwoorden. Die vaagheid vereist veel extra onderzoek en dus tijd, temeer daar de rapporten veel potentieel verontrustende informatie bevatten.  Die tijd heeft de auteur zichzelf niet gegund en dat heeft ernstige gevolgen gehad voor de uiteindelijke tekst van J&B.

In plaats van zijn research te verdiepen en te verbreden heeft de heer Fasseur ervoor gekozen om de rapporten te ridiculiseren en te bagatelliseren.  Aan de grote bezorgdheid over het gedrag van de prins die uit de rapporten naar voren komt (en waardoor niet alleen de naam van het Koninklijk Huis maar ook die van de Nederlandse staat dreigde te worden bezoedeld) gaat hij geheel voorbij, terwijl het toch niet de minsten waren die hun grote bezorgdheid over het gedrag van de prins ventileerden: minister-president Willem Drees en zijn secretaris-generaal Cees Fock, de directeur van het kabinet van de Koningin, mevrouw M. Tellegen, de minister van Oorlog en niet in de laatste plaats zijn eigen echtgenote H.M. de Koningin.

De heer Fock wordt, net als de heer Van Maasdijk denigrerend afgedaan als een `Wichtigtuer’, de chef van de Marechaussee die verantwoordelijk was voor de rapporten is plotseling een gefrustreerde figuur die een `inlichtingenbureautje’  leidt (let op het verkleinwoord) en van daaruit een `uitzichtloze strijd’ voert, echter zonder de lezer te informeren waarom dat gevecht zo uitzichtloos was. Prof. Willem Duyff, een goede vriend van de prins maar door de Koninklijke Marechaussee opgevoerd als de centrale figuur in de affaire waarbij de naam van de prins herhaaldelijk in negatieve termen viel, wordt weggezet als de kwade genius. En dat niet alleen. Hij laat niet na te benadrukken dat hij verloederd is, aan de drank is geraakt, op vrouwen jaagt en uniformgeil is.

Toch hadden de rapporten, hoe onvolledig en zelfs verwarrend soms ook, gezien de namen van de vele beruchte illegale wapenhandelaren die erin voorkwamen, de onderzoeker moeten alarmeren.  De hierboven aangehaalde bezorgde mensen (Drees c.s.) kenden die namen wél, wat extra voedsel gaf aan hun bezorgdheid. Het onderzoek ging immers primair over wapenhandel waarbij prins Bernhard via intermediairs zou zijn betrokken.

De heer Fasseur verzuimt curieus genoeg de identiteit van de genoemde personen na te trekken en voor de hand liggend nader onderzoek in buitenlandse archieven laat hij achterwege. Om een versleten maar in dit geval trefzekere uitdrukking te bezigen: `van de prins geen kwaad’. Ik vrees dat vanuit dat standpunt een beeld van de prins is geschetst die eerder op sympathie dan op gedegen, breed historisch onderzoek is gebaseerd. In laatste instantie heeft die visie geleid tot onnodige negatieve karakteriseringen van mensen die kritiek hadden op Zijne Koninklijke Hoogheid, de wenselijkheid van zijn activiteiten in twijfel trokken of een al dan niet vermeende kwalijke invloed op hem uitoefenden.  Dat laatste wordt buitengewoon helder door de heer Fasseur zelf verwoord wanneer hij schrijft : ‘Het was bij de prins weer het gebruikelijke patroon: loyaliteit aan oude vrienden die vaak verkeerde vrienden waren of werden’ (mijn cursivering).  Met andere woorden: de prins treft zelden blaam en als hij door eigen toedoen in een hachelijke situatie verzeild dreigt te raken wordt de verantwoordelijkheid, verwoord in negatieve kwalificaties die zonder meer als beledigend kunnen worden opgevat, afgewenteld op derden. Van objectiviteit is dan geen sprake meer.

Vastgesteld kan worden dat dit in het boek er onder meer toe heeft geleid dat Fasseur enkele derden niet alleen raillerend maar zelfs afbrekend heeft beschreven. Dit geldt in het bijzonder voor zijn beschrijving van de heer Van Maasdijk. Van Maasdijk is door Fasseur aangeduid als een intrigant met kwade en verraderlijke intenties, en wordt door hem aangeduid als onder meer: onrustzaaier, paard van Troje, man met “een boosaardig karakter”, “scheurmaker” in het huwelijk tussen H.M. de koningin en prins Bernhard etc.  Deze typeringen en aanduidingen van Van Maasdijk zijn wetenschappelijk niet te verantwoorden. A fortiori, op grond van de feiten die mij uit eigen onderzoek bekend zijn, en ook aan Fasseur bekend behoren te zijn, kunnen deze kwalificaties en verdachtmakingen naar mijn overtuiging beslist niet worden gerechtvaardigd.  Ik ben uiteraard bereid dit op verzoek voor de rechtbank als getuige deskundige onder ede te herhalen en nader toe te lichten.

Met vriendelijke groet,

Dr. Gerard Aalders.
Amsterdam, 27 januari 2010

Boeken