Hans Blom laat de Tweede Wereldoorlog achter zich. De voormalige directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) is nu ook uit het bestuur van het Verzetsmuseum in Amsterdam gestapt. De oorlog is voorbij. Reden voor Argus om prof. Piet de Rooy een uitwuifartikel te laten schrijven. Onno Blom eert zijn vader in hetzelfde nummer met een gedicht.
Toen ik op het NIOD werkte was Blom gedurende een aantal jaren mijn directeur. Of ik voor Argus, terwille van de nuance, een stukje over mijn voormalige directeur wilde schrijven? Ik koos een paar gevallen uit de praktijk.
Hans Blom had een heilig ontzag voor Haagse hoogwaardig-heidsbekleders. Dat had tot gevolg dat de NIOD-directeur veel te gemakkelijk meeging met de wensen van regeringsautoriteiten. Dat merkte je bij conflictsituaties. Normaal gesproken stond hij pal achter zijn medewerkers, maar zodra ‘Den Haag’ in het spel kwam, haakte hij af. Als NIOD-onderzoeker, gespecialiseerd in de roof van Joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog, heb ik dat een aantal keren ondervonden.
Het State Department had in december 1998 een grote ‘roofconferentie’ in Washington georganiseerd. Blom vond dat ik als deskundige mee moest met de officiële Nederlandse delegatie. Hij lobbyde daarvoor, helaas tevergeefs, bij de verantwoordelijke ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken.
Het was evident dat ik niet welkom was in de equipe. Vermoedelijk omdat ik in de media regelmatig duidelijke uitspraken had gedaan over het Nederlandse ‘roofbeleid’.
Op een goede dag kreeg ik een telefoontje van het State Department: of ik een lezing wilde geven over de Nederlandse aanpak van roof en rechtsherstel. Zo kwam ik door een achterdeur toch binnen.
Op de vooravond van de conferentie, ik was al in Washington, liet State weten dat de Nederlandse ambassade had ingegrepen en dat ik van de sprekerslijst was geschrapt. Ik mocht wel komen, mits ik mijn mond hield. Blom was net zo woedend als ikzelf over deze interventie en steunde mijn plan om via een WOB-procedure te achterhalen wie achter deze grove inbreuk op de spreekvrijheid zat.
Toen allengs duidelijk werd dat het ministerie van Financiën en ex-minister Jos van Kemenade (die in opdracht van de regering een onderzoekscommissie naar de roof leidde) erachter zaten, vond Blom dat ik de procedure moest afkappen. Ik wist toch genoeg? Ik weigerde en kreeg zwart op wit wie mij met infame beschuldigingen zo zwart had gemaakt dat ik van het spreekgestoelte werd geweerd.
Blom was zelf ook lid van de ‘Commissie van Kemenade’, die hoofdzakelijk was bevolkt met politici en toplieden uit de bank- en verzekeringswereld. Hun beroepsgenoten hadden tijdens de bezetting een aardige cent aan het geroofde joods bezit verdiend en het was evident dat de heren de imagoschade voor hun branche zoveel mogelijk wilden beperken.
Ik waarschuwde Blom dat hij als wetenschapper en NIOD-directeur in dat gezelschap van belanghebbenden niet thuishoorde, maar hij vond dat onzin.
Toen ik op de vooravond van de openbaarmaking van Van Kemande`s eindrapport een artikel in NRC Handelsblad publiceerde, ontstak Blom in razernij (waarvoor hij later zijn excuses aanbood).
Mijn stuk ging over successierechten die joden moesten betalen voor hun vergaste familieleden; een onderwerp dat de Van Kemenade-commissie totaal over het hoofd had gezien. Ik wist dat niet – kon dat ook niet weten – maar ik bleek een uiterst gevoelige snaar te hebben geraakt.
Van Kemenade, die mijn bloed altijd al kon drinken, ging verhaal halen bij Blom. Mijn artikel zou afbreuk doen aan zijn rapport, dat overigens door een heel bataljon accountants was opgesteld.
In plaats van trots te zijn op zijn instituutsmedewerker – het artikel baarde veel opzien – keerde Blom zich tegen mij en schaarde zich vierkant achter het Haagse establishment.
Het duurde even voordat we weer on speaking terms waren.
Dit stukje verscheen eerder als ‘Haags ontzag’ in Argus, 23-01-2018