Berichten

Majesteitschennis. Een terugblik

Majesteitschennis bestaat al duizenden jaren. In het antieke Romeinse recht stond het bekend als crimen laesae maiestatis.  In de tijd van de Romeinse republiek (circa 500-27 voor Christus) stelde een wet (lex maiestatis) de aantasting van de maiestas (hoogheid of soevereiniteit) strafbaar met de bedoeling het staatshoofd en de overheid te beschermen. Aanvankelijk was de wet zeker niet bedoeld om het staatshoofd en de overheid in bescherming te nemen. Dat veranderde pas in de eerste eeuw van onze jaartelling toen persoonlijke beledigingen van de keizer steeds meer als majesteitsschennis, zoals wij dat ervaren, werd opgevat. Door de eeuwen heen werden de straffen voor majesteitschennis draconischer. Er vloeide veel bloed. De afrekening van prins Maurits met Johan van Oldenbarnevelt, die in 1619 werd onthoofd, valt ook in de categorie majesteitsschennis.

Toen Nederland in 1813 Willem I als koning in de maag kreeg gesplitst was er nog geen wet die belediging van het staatshoofd strafbaar stelde. Wellicht was dat ook niet nodig. Zoals A.W.P. Weitzel, minister onder Willem III, eens stelde: ‘men kan in Nederland veel kwaad zeggen van Jezus Christus, van den Heiligen Geest, zelfs van den Goeden God, zonder dat iemand het u ernstig kwalijk neemt, maar het Huis van Oranje staat eenige sporten hoger in de openbare mening.’

De vrijheid van drukpers en meningsuiting ligt sinds 1848 in de Grondwet verankerd. Critici van het overheidsbeleid en de monarchie waren sindsdien in principe vrij om hun mening te geven zonder dat ze bang hoefden te zijn voor gevangenisstraf of boetes. Wel zette het ‘dagbladzegel’, een extreem zware belasting op kranten, al sinds 1812 een rem op kritische uitlatingen. Kranten waren alleen betaalbaar voor de rijke bovenlaag. Behalve een verkapte maatregel om kritiek op het regeringsbeleid en de koning (toen nog zo’n beetje een pot nat) te dempen voorkwam het dagbladzegel ook dat er nieuwe kranten werden opgericht. Pas in 1869 werd het dagbladzegel – zeer tegen de zin van Willem III – afgeschaft. Hij vreesde voor politiek gestook in de pers.

Vijf jaar cel
Willem I, zijn grootvader, moest ook al niets van een vrije pers hebben wat bleek uit zijn ‘drukperswetten’ uit 1829 en 1830 op grond waarvan de rechter critici van de monarchie voor maximaal vijf jaar achter de tralies kon zetten. De angst voor een vrije pers moet er goed in hebben gezeten bij de Oranjes want de drukperswetten kwamen immers nog eens bovenop het beruchte dagbladzegel. Willem I voerde de drukperswetten in omdat ongevraagde kritiek op zijn beleid hem ergerde.

Onder Willem II zijn tal van mensen op grond van de beide drukperswettenwetten veroordeeld. Het roepen van ‘weg met de koning, leve de republiek’ beschouwde de rechter als smadend en honend voor de koning, net als de bewering in kranten dat de regering zich niet aan de grondwet hield.

Sinds 1881 kon de rechter belediging van de majesteit veroordelen op grond van 111, 112 en 113 van het Wetboek van Strafrecht. Op ‘opzettelijke belediging’ van de koning stond – net als onder de drukperswetten – een maximale gevangenisstraf van vijf jaar. Het beledigen van ’s konings echtgenoot, zijn troonopvolger of diens echtgenote kon iemand volgens artikel 112 voor vier jaar in de cel doen belanden. Belediging in geschrifte of door afbeeldingen (spotprenten) werd volgens artikel 113 bestraft met een jaar achter de tralies. Voor alle drie de categorieën konden ook boetes worden opgelegd. Pas in 2020 verdwenen artikel 111 t/m 113 uit het strafrecht. Majesteitsschennis is nog steeds strafbaar maar wordt nu gelijkgesteld met belediging van een ambtenaar in functie.

Uitbuitingspiramide
Veel van wat destijds als majesteitsschennis werd opgevat (en door de rechter als zodanig veroordeeld), vond zijn oorsprong in armoede, werkloosheid, honger en de belabberde  sociale omstandigheden waarin het gros van de Nederlandse bevolking leefde. De weelde waarin de koning en zijn familie baadde, was voor de opkomende socialistische beweging een steen des aanstoots. Duur én overbodig. De koning stond aan de top van wat als een uitbuitingspiramide werd beschouwd. Hij fungeerde als een sociale bliksemafleider die nodig was om het volk zand in de ogen te strooien. De monarch moest het incapabele bestuur van de ministers buiten zicht houden.

Het verlichte despotisme van Willem I en II bood weinig uitzicht op verbeteringen. Kritiek leveren op maatschappelijke misstanden (niet zelden ‘majesteitsschennis’ in de ogen van de overheid) was echter lastig bij gebrek aan geschikte media. Steeds weer werd ‘majesteitsschennis’ gebruikt voor het onderdrukken van kritiek, die de autoriteiten dan voor het gemak definieerden als hoon, smaad of laster jegens de koning. Het was vooral een instrument om de linkse oppositie, die ook nog eens anti-monarchistisch was, de mond te snoeren. Ook Vrouwe Justitia koesterde een uitgesproken afkeer van politiek links. Om vervolging te voorkomen, vermeden critici vaak om de koning expliciet te noemen. Maar het was altijd glashelder wie ze op de korrel namen, ook al gebruikten ze gefingeerde namen.

Asmodée
Jan de Vries mag met recht een kwelgeest van de monarchie en de toenmalige regeringen worden genoemd. Zijn stukken waren in de eerste plaats sociaal bewogen. Bij zijn vele veroordelingen van sociale en politieke misstanden doopte hij zijn pen gretig in de meest giftige inkt. Tegen de monarchie trok hij van leer als een instituut dat faalde en dat bovendien een sta-in-de-weg was voor de democratie. Op 3 mei 1854 kwam het eerste nummer uit van zijn weekblad Asmodée, dat met kennelijk genoegen de grenzen opzocht van wat de overheid wilde tolereren. De Vries had toen al een aantal kritische pamfletten onder het pseudoniem ‘Asmodée’ op zijn naam staan. Een dag na de publicatie van de eerste Asmodée kwam de politie hem arresteren; niet vanwege dat nummer maar voor de publicatie van een pamflet dat de woede van de koning had gewekt.

De Vries voerde zijn eigen verdediging en citeerde voor de rechtbank een stuk uit zijn gewraakte pamflet Standbeeld in een zak waarin de lezer van toen moeiteloos de weduwe van Willem II en diens zoon koning Willem III herkende. De Vries beweerde niet te snappen dat de rechters in de grove, onbehouwen, slechtgemanierde man uit zijn pamflet koning Willem III zagen. Hij stond paf. Zagen de rechters hun koning echt als een ‘ruw, onbeschaamd, liederlijk’ mens? Schande! Majesteitsschennis zelfs. De Vries kreeg drie jaar cel, ging in hoger beroep, verloor en vluchtte naar België.

Lege kolommen
De bekendste majesteitsschender uit die tijd was ongetwijfeld Domela Nieuwenhuis, socialist en hoofdredacteur van Recht voor allen. Tijdens zijn vele lezingen in het land ageerde Domela Nieuwenhuis standaard tegen een of meerdere van de ‘vijf K’s’ die zijn weerzin opwekten: Kapitaal, Kazerne, Kerk, Kroeg en Koning. Zijn blad was ook uiterst kritisch op de pers die het volk voortdurend aanspoorde openlijk hun ontembare Oranjeliefde te belijden. Waarom moest het volk weten dat de koning jonge vogeltjes had gekocht en graag lange wandelingen maakte, in blakende gezondheid verkeerde, maar niettemin ‘toch ieder jaar tot herstel van die blakende (?) gezondheid een lange kuur in een buitenlandsche badplaats doet’. Onze huidige koning neemt gemiddeld vijftien weken vakantie per jaar maar moet in deze voorvader zijn absolute meerdere erkennen. Er volgde nog een reeks voorbeelden waarna de krant concludeerde dat het ‘slechts zinnelooze en zoutelooze berichten [zijn] omtrent handelingen van Z.M. die noch eerbied, noch toewijding, noch eenige geestdrift kunnen uitlokken voor iemand die zo weinig van zijn baantje maakt’. De zinsnede van ‘het baantje’ leverde Domela een jaar gevangenis op. Het was volgens de rechter  ‘boosaardig en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings’.

Het overlijden van Willem III (1890) bood Recht voor allen een nieuwe kans: ‘Het leven van koning Willem III den Groote, in al deszelfs hooge betekenis voor het Volk geschetst’. Het stuk bestond alleen uit een kop, de kolom eronder was leeg. Niets te melden. Er onder stond: ‘Vervolg hiernamaals.’

Het pamflet Uit het leven van koning Gorilla, waarin een Willem III als een liederlijk mens wordt neergezet is zo bekend dat ik het hier alleen maar noem. Niemand werd er trouwens voor vervolgd. Vermoedelijk omdat een handige advocaat op veel dingen had kunnen wijzen die gewoon  niet ontkend konden worden. Een rechtszaak zou een te groot risico zijn.

Alexander Cohen, corrector bij Recht voor allen, werd wel vervolgd vanwege Gorilla. Toen het rijtuig van de koning hem in Den Haag passeerde (september, 1887), riep hij: ‘Leve Domela Nieuwenhuis! Leve het socialisme! Weg met Gorilla!’ Hij werd subiet voor de rechter gesleept. Cohen voerde zijn eigen spitsvondige en zonder meer hilarische verdediging. Zo zei hij: ‘De schrille tegenstelling tusschen dien ellendigen Gorilla, en onzen grijzen, voortreffelijken vorst schoot me plotseling in de gedachte toen ik de eer had Z.M. te aanschouwen en deed me uitroepen ‘weg met Gorilla!’ (selbstverständlich op den koning in ’t bewuste boekje doelende), en juist wilde ik verder uiting geven aan ’t gevoel dat me bezielde, door uit volle borst te juichen: ‘Leve Willem III!’ Dat ging echter niet meer want toen was hij  al door agenten gevloerd. Cohen kreeg een half jaar cel en vluchtte naar het buitenland. Het liep overigens slecht met hem af: Cohen stierf als overtuigd monarchist.

Acrobaten
In augustus 1892 verscheen het eerste nummer van het ‘humoristisch satiriek weekblad’ De Roode Duivel. In het vignet van zijn blad prijkte: ‘Ontmaskering! Geen Genade!’ Later voegde hoofdredacteur Louis Maximiliaan Hermans daar nog aan toe: ‘tegen troon!, tegen beurs!, tegen altaar!’ Volgens Hermans was alle leed in de samenleving aan die trits te danken. Als een stille uitdaging aan het OM stond Hermans’ adres pontificaal op de voorpagina. Het kwetsen, tarten, minachten en beledigen van koningin-moeder Emma en haar dochter Wilhelmina bereikte onder Hermans’ gedreven leiding superieure hoogtes.

Hermans heeft het verhaal de wereld ingebracht dat niet Willem III, maar jonkheer S.M.S. de Ranitz, adjudant en particulier secretaris van Willem III (en later van Emma), de biologische vader van Wilhelmina zou zijn. De koning zou door zijn veelvuldig bordeelbezoeken en buitenechtelijke contacten (destijds een publiek geheim) een geslachtsziekte hebben opgelopen, wat het hem – zo suggereerde Hermans – onmogelijk maakte nog kinderen te verwekken.

Herhaaldelijk duikt De Ranitz op in de kolommen van De Roode Duivel, vaak als ‘sjikkeretaris’, ‘Jonkheer van ‘t Rasphuis’ (of kortweg ‘Raspie’), en al in het eerste nummer als de ‘partikulier sekretaris’. Hermans noemde De Ranitz nooit bij naam, maar iedereen wist wie hij met ‘sjikkeretaris’ enzovoort bedoelde. Duidelijk was eveneens dat hij met de ‘Koningin van het Kikkerland’ koningin Emma bedoelde.

‘Een koningin ons welbekend,
Een moffen-weduwvrouw
Die gaf aan ‘t hof een heerlijk feest,
Na ‘t eindigen der rouw.

Haar man was dood, den ouden aap
Steeg op naar ‘s Hemels sfeer
En de koningin zag zich getroost,
Door een hooggeboren heer.

Zij had een kind, doch zoo men zei,
Was dat van d’ouwe niet
Nu zoo iets is aan menig hof
Zoo’n groot mirakel niet.’

In september 1895 ging Hermans volgens het O.M. over de schreef met een spotprent. Dat was opvallend want Hermans had zich vaak veel grover over het koningshuis uitgelaten dan in dat cartoon. Het OM besloot tot vervolging omdat Hermans Emma en haar dochter als acrobaten in dansrokjes had afgebeeld, met daaronder de tekst: ‘Gaat dat zien! Gaat dat zien! Eenig in geheel Nederland!’ Hermans ging een half jaar achter de tralies. Toen hij vrijkwam wachtte een menigte hem op om hem te huldigen.

Drank en branie
Dankzij mannen als De Vries, Domela Nieuwenhuis, Hermans en Cohen (de ruimte ontbreekt om hier de vele anderen te noemen) bloeide de majesteitsschennis in de laatste decennia van de negentiende eeuw welig. Daarna werd het een stuk minder. Met enige regelmaat werd proces-verbaal opgemaakt of een arrestatie verricht, maar het kwam zelden tot een veroordeling, ook omdat de voorvallen tamelijk onschuldig waren. Niet zelden was er drank en branie in het spel. Een enkele maal moest iemand voor enkele weken of maanden naar het cachot. Het linkse deel van de Tweede Kamer nam menigmaal fors stelling tegen de monarchie maar van de kant van de confessionelen en liberalen viel weinig kritiek te horen.
De SDAP nam in 1933 afscheid van haar republikeinse standpunt; de partij verzette zich althans niet langer tegen de monarchie als staatsvorm. Pas in de jaren zestig gaf Nieuw Links het oude streven weer kortstondig enige glans, maar onder de gevestigde Kamerleden vond het geen of nauwelijks weerklank. Het verzet van de communisten tegen de monarchie als staatsvorm hield stand tot 1937. Sindsdien had de vestiging van een republiek geen politieke prioriteit meer. Vechten tegen de bierkaai levert geen stemmen op.

Imaazje
In de jaren zestig, toen de Provobeweging opkwam en links weer opgang deed, nam de kritiek en ‘dus’ de majesteitsschennis weer toe. De befaamde Rookbom die het zicht op de huwelijksrijtoer van Beatrix en Claus door Amsterdam kortstondig belemmerde, was het beroemdste geval. De rechter veroordeelde het stel dat de bom had gegooid op grond van de vuurwerkwet. Niet wegens majesteitsschennis terwijl daar toch alle reden toe was. In de Provotijd nam het aantal gevallen sterk toe. In de vijf jaar vóór de opkomst van Provo (1960 tot en met 1964) kreeg het OM te maken met in totaal twintig zaken, waarvan er vijf werden berecht. In de vijf jaar na de opkomst van Provo (1965-1969) steeg het aantal geregistreerde gevallen naar 74. Daarvan werden er 58 geseponeerd. In 1969 stond het aantal zaken alweer ongeveer gelijk aan de tijd van voor Provo: drie berechtingen en vier sepots. De maximumstraf van vijf jaar heeft de rechter sinds de invoering van straffen in 1881 nooit uitgedeeld. Een van de vaste medewerkers van dit blad roerde zich ook: Roel van Duijn werd preventief gearresteerd omdat het vermoeden bestond dat hij van plan was majesteitsschennis te plegen. Toen hij met een vriendin, Carla, door de Kalverstraat liep kregen ze plotseling prinses Beatrix in het vizier. ‘Dat is Beatrix!’ riep Carla. Van Duijn: ‘Dus ze bestaat werkelijk! Ik heb altijd gedacht dat ze maar een imaazje was.’ Nee dus.‘Een paar minuten later beseften we dat we een provokatiemogelijkheid van een presenteerblaadje hadden laten vallen. We liepen haastig de Kalverstraat door, maar de prinses was gevlogen. Toch was de kans op een weliswaar secundairprovokatie nog niet verkeken.’
Van Duijn zag een auto met een AA-nummerbord staan en besloot Beatrix op te wachten om haar een ‘eksemplaar’ van de door Provo opgestelde Troonrede aan te bieden. Zover kwam het niet. Een overvalwagen voerde Roel af naar het bureau Warmoesstraat. Na een uur in een cel te hebben gezeten mocht hij zonder enige vorm van verklaring of excuus vertrekken. Als de politie je preventief van de straat plukt wordt je als provo het plegen van majesteitsschennis bijna onmogelijk gemaakt.

Hoer
In het Juliana-tijdperk (1948-1980) hebben de autoriteiten meer dan honderd keer actie ondernomen op grond van artikel 111-113. Slechts een daarvan leidde tot een veroordeling. Circa 85 van die gevallen speelden zich af in de woelige jaren zestig. De periode Beatrix (1980-2013) was daarentegen uitgesproken majesteitsschennisluw. In 2007 seponeerde het Openbaar Ministerie een zaak tegen een jonge journaliste die over de Dam paradeerde in een T-shirt met de tekst: ‘Beatrix is een hoer’. Ze wilde een discussie met het publiek uitlokken. Het OM stuurde haar ongestraft naar huis. Kort daarvoor – het was de aanleiding voor de ‘provocatie’ van het internetblad Spunk – had de Amsterdamse politierechter een man tot vierhonderd euro boete veroordeeld omdat hij ‘de koningin van Nederland’ voor hoer had uitgemaakt. Ook had hij gezegd anale seks met haar te willen hebben. Het een is niet erger dan het ander, zou je zeggen, maar het verschil was (vermoedelijk) dat de journaliste toegang had tot de media. Daar werd kennelijk rekening mee gehouden.
Dat bleek ook toen Hans Teeuwen in een cabaretvoorstelling beweerde anale seks met de koningin te hebben gehad. Daar had hij dorst van gekregen: ‘Majesteit, ga eens bier halen!’ Op zulke momenten was Beatrix – ‘een geile slet’ volgens Teeuwen – ‘ook mijn koningin’. Kennelijk bang voor taferelen in de rechtszaal ging het OM niet tot actie over. Ook Sander van de Pavert is met zijn LuckyTV nooit voor de rechter gesleurd. Te bekend.

Majesteitsschennis en willekeur zijn altijd onverbrekelijk met elkaar verbonden geweest. Met recht had het weinig te maken.

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein, september 2024

Het cartoon is van Ruben L. Oppenheimer, gepubliceerd op X, 14-06-2016

In strijd met de Grondwet

De vlucht van Wilhelmina was behalve in strijd met de Grondwet een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin ons later wilde doen geloven was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid.

De koninklijke familie vluchtte al enkele dagen na de Duitse overval naar Engeland. Juliana en haar twee dochters vertrokken eerst, een dag later gevolgd door Wilhelmina en het gehele kabinet. Twee dagen voor het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, had prinses Juliana nog beweerd dat zij en haar familie nooit zouden vluchten als er gevaar dreigde. Oranjes lieten het land niet in de steek. In feite hebben ze niet anders gedaan, zodra er gevaar dreigde: Willem de Zwijger en stadhouder Willem V, de vader van koning Willem I, kozen in respectievelijk 1567 en 1795 ook al het hazenpad en zelfs ten tijde van Troelstra’s vermeende revolutiepoging in 1918 stond het vluchtkoffertje van Wilhelmina en haar dochter klaar. Hier werd een eeuwenoude traditie voortgezet.

Verraad
Een groot deel van de bevolking toonde zich verbitterd over haar vlucht. Portretten van de koningin werden bij het vuilnis gezet en koninklijke ridderordes weggegooid. Velen vonden het een schande dat de Koninklijke Familie was gevlucht, terwijl soldaten nog hun leven waagden in de strijd tegen de Duitsers. De vlucht van koningin Wilhelmina was slecht voor het moreel. Velen hadden er maar een woord voor: verraad. Wilhelmina heeft dat naderhand pas aangevoeld. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, die ze na de oorlog schreef, beweert ze dat ze het liefst samen met haar soldaten in de strijd tegen de ‘Moffen’ was gesneuveld. Maar ja, alles was anders gelopen dan ze had gedacht. Ze was zich ‘ten volle bewust’ van de ‘verbijsterende indruk’, die haar vertrek had gemaakt, maar ze had het gedaan omdat het landsbelang het eiste. Uitsluitend daarom – en daarom alleen – had ze zich verplicht gevoeld te vertrekken. Als mensen er schande van spraken dan moest dat maar. Ze had slechts gedaan wat ze als haar plicht zag: Nederland ontvluchten om het vanuit Londen te kunnen bevrijden.

Wilhelmina was geschrokken van de reacties op haar vlucht. Ze was gewend dat het volk alles van haar accepteerde en wat ze deed toejuichte. Het was zaak haar geschonden imago weer op te poetsen. Dat is uitstekend gelukt, dankzij een rammelend verhaaltje dat de Oranje-aanhang – weer helemaal getrouw de traditie – gretig slikte. Wilhelmina liet zich per auto naar Hoek van Holland brengen. De dappere Juliana die had beweerd nooit te zullen vluchten, zat toen al hoog en droog met Bernhard en haar beide dochters in Londen.  Tot haar verrassing zag Wilhelmina bij aankomst in de Hoek een Engelse torpedobootjager, de H.M.S. Hereward, aangemeerd liggen. Klaar voor vertrek.

De vraag is natuurlijk of die boot daar inderdaad zomaar lag – zoals Wilhelmina suggereert – of dat die door de Britse regering was gestuurd om haar op te halen. Dat laatste was het geval. Documenten uit Britse overheidsarchieven laten zien dat haar vlucht naar Engeland was voorbereid.

Zeeland

Hare Majesteit ging aan boord van de Hereward – die lag daar toch maar te liggen – en ze vertelde de kapitein dat ze naar Zeeland wilde. Dwars door de mijnenvelden heen. De kapitein vond het blijkbaar volstrekt normaal dat hij plotseling de Nederlandse koningin aan boord kreeg, die hem op de koop toe ook nog bevelen gaf.

Eenmaal onderweg wilde Wilhelmina contact opnemen met de commandant van de troepen in Zeeland, maar de kapitein verbood dat. Het was tegen zijn instructies. Ze heeft nog indringend op hem ingepraat, maar de kapitein bleef onverbiddelijk. ‘Goede raad was duur’, herinnerde Wilhelmina zich in Eenzaam maar niet alleen. Terug naar Hoek van Holland kon niet (waarom wordt niet duidelijk), maar ze kon evenmin door naar Zeeland. Toen besloot ze om maar gelijk naar Engeland over te steken. Volgens Wilhelmina mocht de kapitein haar volgens zijn instructies wel naar Engeland brengen, maar niet naar Zeeland. Dat impliceert dat de kapitein wel degelijk zijn orders heeft gehad en dat de Hereward niet toevallig in Hoek van Holland lag aangemeerd, zoals Wilhelmina ons probeert wijs te maken.

Dubbele bron
Thijs Booy, persoonlijk secretaris van Wilhelmina, heeft het vluchtverhaal ook beschreven in zijn boek De levensavond van Wilhelmina. Dat komt geheel overeen met dat van Wilhelmina. Mooi, een dubbele bron. Het verhaal van de koningin zal dus wel kloppen? Nou nee.
Booy was er zelf niet bij in 1940. Hij trad pas in 1953 bij Wilhelmina in dienst. Alles wat Booy over de koningin schrijft van vóór 1953 komt vrijwel zeker rechtstreeks uit de koker van zijn bazin. Hij trad ook op als ghostwriter bij Eenzaam maar niet alleen, dus hij kende haar verhalen uit den treure.

Wilhelmina had enorm moeite met schrijven, weten we van Booy; haar spelling beheerste ze evenmin vlekkeloos. Booy wel, en bovendien kon hij aardig vertellen. Tenminste, als je bereid bent zijn gedweep met zijn werkgever voor lief te nemen.
Volgens Booy zou Wilhelmina nooit een voet aan boord van het Engelse schip hebben gezet, als ze had geweten dat ze in Engeland terecht zou komen. Na aankomst in Harwich had ze geweigerd door te reizen naar Londen. Vanuit die kustplaats kon ze immers gemakkelijk weer snel terug naar Nederland om haar volk bij te staan, want dat was haar plan (beweerde ze).
Haar begeleiders hebben haar bij wijze van spreken de trein naar Londen in moeten sleuren. Het klinkt allemaal niet overtuigend. Eerst een klaarliggende boot in Hoek van Holland en dan plotseling ook nog een klaarstaande trein naar Londen, waar ze wordt opgewacht – alweer toevallig – door een erewacht om haar te verwelkomen. Het is allemaal té toevallig om nog toeval te kunnen zijn.

Maar er is meer: de particulier secretaris van Wilhelmina, François Van ’t Sant, heeft ruim op tijd uitgebreide voorbereidingen voor een snel vertrek naar het buitenland getroffen voor het geval Nederland zou worden aangevallen. Lange tijd was Bordeaux in Frankrijk het reisdoel, maar tenslotte zou het Engeland worden. Het staat eveneens vast dat Wilhelmina Van ’t Sant opdracht heeft gegeven haar in ballingschap te volgen, als het zover mocht komen. Financieel had ze haar vlucht ook voorbereid, zodat ze in ballingschap niet op een houtje hoefde te bijten. Kortom: Wilhelmina is met voorbedachten rade en volgens een voorbereid plan gevlucht.

 

Gruwelijke tijd
Als we Booy mogen geloven, brak er in Londen een gruwelijke tijd voor Wilhelmina aan. Ze had weliswaar nooit in een gevangenis of concentratiekamp gezeten, noch honger of kou geleden en al helemaal niet in de vuurlinie aan het front gevochten. Maar toch, beweert Booy, had ze tijdens de oorlog van alle Nederlanders het zwaarst geleden. Ze had zich zó ingeleefd in de vreselijke omstandigheden van haar landgenoten, zó onvoorstelbaar intens meegeleefd dat het leed van haar landgenoten haar eigen, persoonlijke leed was geworden. Daarom keerde ze volgens Booy naar Nederland terug ‘met duizenden doden op haar rug, verdronken strijders ter zee, gefusilleerde illegalen en vergaste joden’.

In haar toespraken voor radio Oranje heeft ze het echter nauwelijks over het lot van de joden gesproken. Wilhelmina heeft er een gewoonte van gemaakt geen controversiële onderwerpen aan te snijden. Zelden zei ze iets opruiends. Het meest opzwependst waarop we haar voor de microfoon van radio Oranje kunnen betrappen was: ‘slaat den Nazi op den kop’. Of Hitler van die ferme taal is geschrokken, weten we bij gebrek aan bronnen niet.

Wilhelmina was bang dat als mensen letterlijk gehoor zouden geven aan oproepen tot daadwerkelijk verzet  – wat tot represaillemaatregelen zou kunnen leiden – zij de schuld zou krijgen van eventuele executies. Dat wilde ze in geen geval. Haar enige doel was – hoe dan ook – terugkeren op de troon. Dat kon alleen als Hitler werd verslagen. Persoonlijk heeft Wilhelmina geen enkele bijdrage aan de bevrijding geleverd. Het leger, de luchtmacht en de marine van de regering in ballingschap waren te verwaarlozen. Voor de bevrijding van Nederland is Wilhelmina van geen betekenis geweest, al zou je het tegendeel gaan geloven als je de aan haar gewijde hagiografieën leest.

Wilhelmina was volkomen afhankelijk van Churchill en Roosevelt en die lieten zich allebei niets gelegen liggen aan een mevrouw die zo pijnlijk duidelijk had gemaakt dat ze van internationale politiek en van het oorlogsverloop niets begreep. Ze namen Wilhelmina niet serieus, al werd dat natuurlijk nooit hardop gezegd. Eelco van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken in ballingschap, kon volgens zijn dagboeken bij tijd en wijle nauwelijks een gevoel van schaamte jegens Wilhelmina onderdrukken.

De vlucht was ook in strijd met de Grondwet. Die verbiedt namelijk dat de regering zijn zetel naar het buitenland verplaatst. Nederlands-Indië bijvoorbeeld had wel gekund, maar dat vond Wilhelmina niets. Ze is nooit van haar leven in Indië geweest. Ze vond het daar te warm en het was te ver weg. Smetvrees speelde eveneens een belangrijke rol. Je had daar in de Oost snel een enge ziekte te pakken. Londen lag haar beter, dus bleef ze daar.

Prinses Juliana werd met haar beide kinderen doorgestuurd naar Canada. De reden is duidelijk, al werd ook dat nooit hardop gezegd: de kroonprinses en haar kinderen mochten niet het geringste gevaar lopen. De hoogste prioriteit van ieder vorstenhuis is immers zijn eigen voortbestaan.  De kans om door een Duitse bom in Engeland te worden getroffen was minimaal, maar in Canada nihil. Dus verhuisde kroonprinses Juliana met Beatrix en Irene naar Canada.

Prins Bernhard bleef bij zijn schoonmoeder in Londen achter, waar volgens Wilhelmina zijn hulp hard nodig was om Nederland te bevrijden. Maar evenmin als de koningin zelf, heeft prins Bernhard – alle heldhaftige verhalen ten spijt – iets voor de bevrijding van Nederland betekend. Niet dat hij het niet druk had, maar dat betrof in de eerste plaats vrouwen, drank en uitgaan. De Britse koning George VI heeft ooit opgemerkt dat Bernhard de enige was die van de oorlog heeft genoten.

Had Wilhelmina en haar familie dan in Nederland moeten blijven? Waarom niet? De Deense koning vluchtte niet en liet zich iedere dag in Kopenhagen zien. Dat hield de moed erin. Zijn optreden werd door de bevolking gewaardeerd. De vlucht van Wilhelmina was slecht voor het moreel van de soldaten die nog doorvochten. Voor de Duitse invallers was het daarentegen een geschenk. Door te vluchten straal je uit dat de strijd is verloren. Een land zonder regering raakt snel stuurloos, wat het gemakkelijk maakt het te bezetten.

Absoluut bewind
In Engeland heeft Wilhelmina het grootste deel van haar tijd besteed aan wachten tot ze terug kon keren naar Nederland. Met haar ministers lag ze permanent overhoop. De ene ruzie was nog niet beslecht of de volgende diende zich alweer aan. Ook broedde ze plannen uit om bij terugkeer een absoluut bewind in te stellen waarbij de invloed van het parlement tot een minimum werd gereduceerd en zij vrijwel alle macht kreeg. Fasseur noemde haar dictatoriale streven met droge ogen ‘vernieuwing’. Tot Wilhelmina’s verbazing voelde het Nederlandse volk weinig voor haar ‘vernieuwing’. Ze was zo wereldvreemd dat ze nooit heeft gesnapt waarom Nederland geen koningshuis met vrijwel absolute macht (zoals in de tijd van koning Willem I en II) wilde.

Dit artikel verscheen in De Republikein, nummer 2, april 2022

‘Dat heb ik U niet gevraagd’

Tijdens haar vierendertig praatjes voor Radio Oranje heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over de Jodenvervolging gehad en dan ook nog terloops. Ook verder toonde ze zich nauwelijks in hun lot geïnteresseerd.

Koningin Wilhelmina is de meest overschatte koningin die Nederland heeft gehad. Toen de strijd in de meidagen van 1940 nog volop woedde, nam ze lafhartig de benen naar Engeland. Zogenaamd om de oorlog vanuit Londen voort te zetten. Ze heeft zich door haar radiospeeches inderdaad populair gemaakt, maar voor de bevrijding van het vaderland heeft ze niets betekend. Voor het lot van de joden toonde ze nauwelijks interesse.

Dat Wilhelmina niets snapte van internationale politiek en het oorlogsverloop wordt duidelijk als we kijken naar het moment waarop ze verwachtte terug te kunnen keren naar Nederland. Tot en met eind 1941 heeft ze zich – compleet blind voor de feiten – buitengewoon optimistisch uitgelaten over de eindoverwinning. Zo zag ze op 20 maart 1941 ‘aan de kim de overwinning dagen’. Op 30 juli 1941 had ze het over ‘de laatste loodjes’, terwijl ze nog op 24 december 1941 glashard verkondigde: ‘we zien het tijdstip van de eindoverwinning dagen’. De rest van de wereld zag dat absoluut niet, want het ging de Duitsers en de Japanners op de slagvelden in die periode van de oorlog juist zeer voor de wind.

Amerika was de schok van Pearl Harbor nog niet eens te boven en de Japanse aanval op Nederlands-Indië moest nog beginnen (januari 1942). Opmerkelijk is dat Wilhelmina zelf heilig geloofde in de onzin die ze uitkraamde.

Het antwoord van Wilhelmina op de wereldwijd woedende oorlog waren – bij gebrek aan leger, luchtmacht en marine – radiopraatjes. In totaal heeft ze er vierendertig gehouden, die allemaal ongeveer 10 minuten duurden. Dat is zes uur spreektijd in vijf jaar oorlog.

Daar win je geen oorlog mee, al hebben historici als Loe de Jong en Cees Fasseur haar speeches een immense invloed toegedicht, zonder overigens ook maar een spoor van bewijs te leveren.

Jonge historici als Onno Sinke en Jord Schaap komen op grond van analyse van haar toespraken tot geheel andere conclusies. Schaap vindt ze vooral ‘langdradig’. Wilhelmina reeg woorden aaneen tot ellenlange monsterzinnen. Voor de microfoon struikelde ze dan over haar eigen woorden en ze wist een zin dan niet meer tot een goed einde te brengen.

Aan het lot van de joden in het bezette vaderland heeft ze nauwelijks aandacht besteed. Zelfs Fasseur kon dat niet ontkennen. Maar hij had wel een zwaarwegend ‘excuus’. Als verdediging voerde hij aan dat ook andere oorlogsleiders als Roosevelt en Churchill zich terughoudend hadden opgesteld. Wilhelmina als oorlogsleider; je moet maar durven. Tijdens haar vierendertig praatjes heeft Wilhelmina het concreet slechts driemaal over joden gehad en dan ook nog terloops.

En buiten de radio om? Bekommerde ze zich dan wel om haar joods landgenoten? Jazeker, ze had zelfs een favoriet: de verzetsman en Engelandvaarder Sally Noach. Maar hij was ook de enige. Voor iemand als journaliste en classica Henriëtte Boas, net als Sally Noach Engelandvaarder (en na de oorlog befaamd ingezonden brievenschrijfster te Badhoevedorp) kon ze weinig interesse opbrengen.

Alle Engelandvaarders gingen na aankomst in Londen bij Wilhelmina op de thee. Zo ook mevrouw Boas, die net als iedereen vooraf strenge, protocollaire instructies had gekregen. De belangrijkste: zeg nooit ‘nee’ tegen de koningin en richt in géén geval het woord tot haar.

Na de vraag van Hare Majesteit hoe het met haar ging te hebben beantwoord, kon Boas zich niet inhouden en zei spontaan: ‘Ja Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op. ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en ging de volgende in de rij lastigvallen met haar obligate hoe-is-het-met-u-vraag.

Deze column eerder verscheen in De Republikein, nummer 2, april 2022

 

Met stijgende verbazing heb ik drie afleveringen van de vierdelige NPO-documentaire over koningin Wilhelmina bekeken. In de eerste twee delen kwamen zoveel onbenulligheden en niet wetenswaardige weetjes voorbij dat ik het liefst de knop had omgedraaid. Maar plichtsgetrouw als ik ben zat ik beide delen tot het bittere einde uit. Ik weet nu heel veel over haar poppen waarmee ze als kind speelde, de kleuren waarvan ze hield, de kleren die ze droeg en ik weet nu – godzijdank! – ook hoe de kamer eruit zag waarin ze sliep in de nacht voor haar inhuldiging. Gediplomeerde pro-Oranjehistorici mochten ongestoord hun jubelende gang gaan, wat ze met evident plezier deden. Historici die ik bepaald niet ken als pluimstrijkers werden in beeld gebracht op een wijze die mij het gevoel gaf dat hun uitspraken niet in de werkelijke context werden gepresenteerd. Zelfs als er iets mild negatiefs werd gezegd, kreeg het toch nog een positieve lading.

Deel drie ging grotendeels over het Duitsland van Hitler, de bruiloft van Juliana met Bernhard en de vlucht (dat woord werd hardnekkig vermeden) naar Engeland. Het was het aloude verhaal, dat door Wilhelmina zelf, daarbij gedienstig geassisteerd door Loe de Jong en Cees Fasseur, de wereld is in geholpen. Met succes zo bleek nu weer. Haar betekenis als ‘oorlogsleider’, haar onvoorstelbare opofferingen voor Nederland (hoe doe je dat vanuit Londen?) en natuurlijk haar rol als Moeder des Vaderlands, kwamen weer voorbij. De NPO vond het kennelijk niet kies te vermelden dat ze er hals over kop vandoor was gegaan en haar kindertjes (om even in de beeldspraak van de goede moeder te blijven) in het brandende huis achterliet.

Ze zou min of meer gedwongen zijn geweest naar Engeland te vluchten toen de boot waarop ze zat niet naar Zeeland kon varen, wat de bedoeling zou zijn geweest, maar ook niet terug kon keren naar de vertrekhaven (Hoek van Holland) omdat die stad onder vuur lag. Wilhelmina voer op een Brits marineschip dat ze stomtoevallig in De Hoek had aangemeerd zien liggen en waar ze zomaar – ook al weer stomtoevallig – aan boord was gegaan. Dat het allemaal was gepland heeft ze nooit willen toegeven. Ze had ook niet verwacht dat haar vertrek harde kritiek zou uitlokken, want ze was gewend dat de bevolking alles accepteerde wat ze deed. In haar memoires heeft ze haar vertrek naar Engeland (nee, geen vlucht) uitgelegd en goedgepraat als een noodzakelijke daad. Ze zou geen andere keus hebben gehad. Dat verweer hebben historici klakkeloos overgenomen, en de NPO doet het nog weer eens dunnetjes over.

Het heeft geen zin om alle onzin die over de vorstin de ronde doet en die in deze documentaire opnieuw – zij het vreselijk saai – wordt opgedist van commentaar te voorzien. Belangstellenden verwijs ik naar mijn Wilhelmina. Mythe, fictie en werkelijkheid waarin ik haar rol in de oorlog uitgebreid uit de doeken doe.

Één ding wil ik er ter illustratie nog uitlichten: Wilhelmina’s tomeloze hekel jegens Hitler en zijn naziregime. Wat zijn daarvoor eigenlijk de bronnen?  Loe de Jong doet uitgebreid verslag van Wilhelmina’s afkeer en wantrouwen jegens Hitler. Zijn bron: een interview met Wilhelmina. Een hele pagina lang laat hij haar tekeer gaan tegen Hitler en zijn trawanten. Maar de oorlog is dan al tien jaar voorbij. Sinds dat interview staat Wilhelmina bekend als een keiharde antinazi. Bronverwijzingen werden sindsdien niet meer nodig geacht. Het was gewoon een voldongen feit.

Ik heb het Koninklijk Huisarchief om stukken en brieven gevraagd waarin  de antinazigezindheid van Wilhelmina wordt aangetoond. Ik kreeg geen toegang maar werd verwezen naar de boeken van Cees Fasseur, want: ‘het weinige dat in de op het Koninklijk Huisarchief (KHA) beheerde bronnen in deze context van belang is’ was in de boeken van Fasseur terug te vinden. Kortom, het KHA heeft niets van betekenis. Maar bij Fasseur is ook niets van belang te vinden. Hij vermeldt haar afkeer jegens Hitler uiteraard wel, maar geeft geen bronnen. Die zijn er ook niet, tenzij je Wilhelmina op haar woord wilt geloven.

Ze sprak zich voor het eerst tegen Hitler uit tijdens de oorlog. Dat ligt natuurlijk voor de hand als je bedenkt dat ze vanwege hem had moeten vluchten. Typerend genoeg heeft ze nooit onderzoek laten doen naar de politieke gezindheid van prins Bernhard, die tot vlak voor zijn huwelijk lid van de Duitse nazipartij was. Zo diep zat haar afkeer blijkbaar niet.

 

 

Goed nieuws uit Noorwegen

Het staatsbezoek van het koningspaar aan Noorwegen was om een aantal redenen opmerkelijk: de handelsmissie ontbrak, Willem-Alexander kondigde een nieuw ‘aandachtsgebied’ aan en hij liet weten tóch subsidie aan te vragen voor kroondomein Het Loo. Máxima ontmoette Mette-Marith, de echtgenote van de Noorse kroonprins; net als zij burgermeisje aan het hof.

Handelsmissies in het kielzog van een staatsbezoek leveren de Nederlandse economie miljoenen, zo niet miljarden, op. Deze keer echter was er, evenmin als in Duitsland afgelopen zomer, geen missie te bekennen. De RVD mompelde iets over corona, maar dat klonk meer als een smoes, precies zoals we dat van de RVD gewend zijn.

De koning verraste vriend en vijand met zijn nieuwe aandachtsgebied: ‘waterstof’. Jarenlang was hij Nederlands onbetwiste expert op het gebied van watermanagement. Razendknap, want hij heeft nooit aan een technische universiteit gestudeerd. Maar toen hij zich eenmaal op het watermanagement had gestort, vlogen lof, eretitels en erevoorzitterschappen hem om de oren. Willem-Alexander werd synoniem met water.

Eenmaal koning verslofte zijn waterliefde. Waarom weten we niet. Maar wat doet dat ertoe? Hij is weer helemaal terug, zij het in gehalveerde vorm. Water (H2O) bestaat uit waterstof en zuurstof. De zuurstof heeft hij afgestoten; voortaan doet W.A. uitsluitend in waterstof. Zijn inspiratiebron is de groene energietransitie gekoppeld aan klimaatverandering.
Over die onderwerpen heeft hij indringend met koning Harald (84) gesproken. Als hij zijn gloednieuwe expertise eerder naar buiten had gebracht, had de klimaattop in Glasgow achterwege kunnen blijven. Monarchen onderling lossen dergelijke probleempjes in een handomdraai op.

Na flink wat klimaatknopen te hebben doorgehakt, toog het koninklijk gezelschap naar het Edvard Munchmuseum, gewijd aan Noorwegens beroemdste schilder. Met een subliem gevoel voor timing betrad het selecte groepje een half uurtje voor sluitingstijd het museum. Alle bezoekers werden gesommeerd het gebouw onmiddellijk te verlaten. De koninklijke kunstdorst diende terstond bevredigd te worden en de monarchen wensten daarbij niet te worden gehinderd door kunstminnende onderdanen.

Mette-Marit, de echtgenote van de Noorse kroonprins Haakon, en koning Máxima hebben wat gemeen. Beiden zijn burgermeisjes die tot het hof zijn doorgedrongen. Hun achtergrond verschilt wel enigszins: toen Máxima economie studeerde, stortte Mette-Marit Tjessem Høiby zich op alcohol & drugs en trouwde tussen de bedrijven door met een gewelddadige drugsdealer met wie ze een zoon kreeg.

Toen Haakon anno 2000 Mette-Marith zijn liefde verklaarde, fronste menige Noor zijn wenkbrauwen, maar inmiddels wordt ze op handen gedragen. Voor haar enorme verdiensten kreeg ze – behalve het Grootkruis in de Orde van Oranje-Nassau – nog een dozijn andere binnen- en buitenlandse onderscheidingen. Noorse vrouwen die meer hebben gesnoven en gezopen dan Mette-Marit gunnen het haar – hun symbool van hoop – van harte.

Op het einde van het bezoek – uiteraard een overdonderend succes vanwege de nauw aangehaald banden tussen beide koninkrijken én de vruchtbare discussie over de klimaatproblematiek – liet de koning tijdens een persbijeenkomst vallen dat hij subsidie voor Het Loo had aangevraagd.

Het Loo werd in 1958 op listige wijze door overgrootmoeder Wilhelmina aan het Nederlandse volk ‘geschonken’. De kosten voor het onderhoud werden voortaan op de belastingbetaler afgewenteld, maar de Oranjes behielden het vruchtgebruik. Ze konden gewoon doorgaan met jagen en de opbrengst van het domein in eigen zak blijven steken. In het najaar is het domein vanwege de jacht – tegen alle subsidieregels – gesloten. Rutte vond het een privékwestie, waarmee hij niets te maken had.

Benieuwd wat er nu weer is verzonnen om W.A. aan zijn subsidiegerief te helpen zonder dat hij hoeft af te zien van jagen. Het vermoeden lijkt gewettigd dat Willem-Alexander zal aantonen dat de jacht op wilde zwijnen een positief effect op waterstof heeft. Rutte zal dat niet tegenspreken.

Deze tekst verscheen eerder als column in De Republikein, december 2021 

 

Niet meer van de deze tijd

Als Willem-Alexander binnenkort een fataal ongeluk krijgt, komt Amalia op de troon. Nederland kan dan pronken met een tiener als staatshoofd. Het zou niet de eerste keer zijn. Op 6 september 1898 trad haar over-over-grootmoeder aan als koningin.  De 18- jarige Wilhelmina was al koningin sinds de dood van haar vader in 1890, maar ze werd pas ingehuldigd toen ze meerderjarig was. Nederlandse jongeren werden meerderjarig op hun 23e , Wilhelmina al op haar 18e. Haar moeder, koningin Emma, fungeerde tot haar aantreden als regentes.

Wilhelmina is tot dusver de enige Oranje die precies wist wanneer ze de troon zou bestijgen. Toen haar vader overleed, stond de Nederlandse monarchie door het liederlijke optreden van haar vader, koning Willem III – die zijn bijnaam van ‘koning Gorilla’ alle eer had aangedaan – er belabberd voor. Koningin Emma, ze was nog maar 19 toen ze met de 60-jarige Willem kennis maakte, heeft welbewust aan het opkrikken van de monarchale populariteit gewerkt.  Ze sleepte haar dochter jarenlang het ganse land door. Vanwege al die evenementen rondom het schattige kind-koninginnetje nam de populariteit van het vorstenhuis weer toe. Wilhelmina’s  jeugd was uitsluitend gericht op haar aanstaande koningschap. Andere kinderen zag ze nauwelijks en die ze zag moesten haar aanspreken met ‘Mevrouw’ en ‘Majesteit’. Haar tegenspreken was ten strengste verboden.

Wilhelmina kreeg privé-onderricht. Vooral veel geschiedenis om de grootsheid van de Oranjes erin te stampen. Wat staatsrecht, talen, aardrijkskunde en algemene ontwikkeling. In onze tijd zouden we het een pretpakket noemen. Wilhelmina kreeg een hekel aan wetenschap toen ze pas dertien was en les kreeg over het ontstaan van het zonnestelsel. Wat haar docent vertelde, kon ze onmogelijk rijmen met het Bijbelse scheppingsverhaal in Genesis.  Ze raakte volkomen van slag en keerde zich ‘ijzende’ van de wetenschap af omdat die haar beeld van Gods Schepping op zijn kop had gezet. Haar leven lang nam godsdienst een centrale plaats in haar leven in. Ze ventte haar geloof graag uit en aangezien niemand haar mocht tegenspreken of in de rede vallen was men gedwongen haar religieuze bespiegelingen uit te zitten.

Ondanks haar onderricht in talen raakte ze er niet bedreven in. Haar secretaris Thijs Booy, die zijn bazin bij het schrijven van haar memoires Eenzaam maar niet alleen behulpzaam was, merkte eens op ‘dat als iets haar moeilijk afging, dan was het wel schrijven. Zij had een pen die bijna niet wilde.’ De Nederlandse spelling kreeg ze nooit helemaal onder de knie en in haar brieven en nota’s zat menige spelfout.

Dat alles nam niet weg dat ze haar inhuldigingsrede zelf schreef. Uitzinnige loftuitingen waren haar deel. Ze las haar rede ‘kristalhelder’ en ‘zonder enige hapering’ voor, stelde Cees Fasseur in zijn biografie. Of dat inderdaad een enorme prestatie was, is aan twijfel onderhevig. Ze had er jaren aan kunnen werken en haar rede paste op minder dan een half A-4tje. Welgeteld waren het 267 woorden waarvan een aantal aan God waren gewijd.

De hulde voor haar spreekdebuut was zoals gezegd buitensporig en over de top. De minister van Buitenlandse Zaken tekende op: ‘Ik zal nooit vergeten de waardige en tegelijk natuurlijke wijze waarop de koningin onder den breeden mantel den arm ophief ten hemel; geen actrice had het haar kunnen verbeteren, zoo bevallig en tegelijk ongekunsteld was hare beweging’.

Minister-president Nicolaas Pierson was al evenzeer door emoties overmand: ‘De Inhuldiging was zoo diep indrukwekkend, dat zij ons allen in de ziel greep. Glanspunt was de toespraak der Koningin, haar eedaflegging bovenal. Zij sprak zoo, dat elkeen haar verstond en op ieder woord werd de ware klemtoon gelegd. Toen zij daar met opgeheven hand stond, werden allen als geëlectrificeerd.’

Rutte had het collega Pierson, zou hij toen hebben geleefd, niet kunnen verbeteren.

Contemporain historicus dr. H. Brugmans was ook helemaal stuk van de tiener die tot staatshoofd was gepromoveerd. De voordracht uit de mond van ‘deze verheven jonge vrouw’ en uitgesproken op ‘even krachtige als teedere wijze’ bracht hem volledig van de kook.

De pers reageerde op de inhuldiging met lyrische bespiegelingen over de jonge vorstin en met krantenverslagen die walmden van Oranjeliefde. Zoals: de jonge koningin zag ‘bleek van ontroering (…) met dat lief gelaat, dat ons allen toespreekt door eenvoud en hartelijkheid.’

Nicolaas Beets, dichter bij uitstekl van het nationale trotsgevoel zag zijn kans ook weer schoon: ‘ ’t Koningskind komt tot haar Vaders troon! Koningin in ’s hemels gunst geboren’.

H.J.A.M. Schaepman, toenmalig prominent politicus en priester, zwijmelde: ‘Gij, ons Oranjemaagdelijn, nu Onze hooggezeten Vrouwe, gij wijdt een nieuwen eeuwkring in.’

Als ik vandaag, 7 december 2021, om me heen kijk en de reacties op de verjaardag van kroonprinses Amalia zie, lees en hoor, moet ik constateren dat er wat betreft de slaafse houding tot het koningshuis sinds 1898 weinig is veranderd.

 

Waar is Nescio?

Dagelijks maak ik een wandeling (‘dodenmars’) over de Nieuwe Ooster, de begraafplaats in de Watergraafsmeer op loopafstand van mijn huis.
Een vredige, prachtige plek aan de rand van de Meer. Je komt er nog eens iemand tegen, al valt alleen van de grafsteen af te lezen wie je voor je hebt,  of liever gezegd onder je.  Bij Nescio loop ik regelmatig even langs om dag te zeggen.

Op de Ooster krioelt het van bekende namen: schilders, schrijvers, dichters, musici, fotografen, cartoonisten, burgemeesters en ga zo maar door. Nescio (J.H.F. Grönloh, 1882-1961), beroemd van novelles als Dichtertje, Titaantjes en De Uitvreter, ligt er al 60 jaar. Zijn graf ligt vlak tegen Betondorp aan en is onacceptabel verwaarloosd. Ik erger me daaraan.

Op mijn dodenmars passeer ik Potgieter, Perk, criticus Kees Fens en diverse verzamelgraven van leden van het Leger des Heils (majoor Bosshardt ligt er ook), die daar in alle rust de Jongste Dag afwachten.

Van fotograaf Jacob Olie ligt er alleen maar een steen, het graf is leeg. De schilders Breitner en Witsen liggen, met hun echtgenotes, gezamenlijk in een graf. Van een afstandje houdt burgemeester Eberhard van der Laan een oogje in het zeil.

Dichter Ed Hoornik heeft een steen met een bolvormige uitholling waarin altijd water staat, zodat je de ingegraveerde spreuk bijna nooit kunt lezen. Een eindje verder ligt Mies Bouhuys, zijn echtgenote, vlakbij het graf van Theun de Vries.

De laatste rustplaats van Frans Pointl (‘de kip die over de soep vloog’) is opgesierd met een vrolijk ‘Eindelijk verlost van de mensheid’. Het zal je buurman op de Ooster maar wezen.

Bij het graf van J.B. van Heutsz mompel ik altijd een verwensing. Generaal Van Heutsz was de lieveling van koningin Wilhelmina omdat hij op Atjeh hele dorpen had uitgemoord. Wilhelmina vond dat die inlanders een lesje hadden verdiend en was met de generaal in haar nopjes. Hier past, ook postuum, een scheldwoord. Zijn graf, of beter gezegd mausoleum, is van een afzichtelijke smakeloosheid.

Maar goed, Nescio. Bijna dagelijks kom ik langs een van de beide huizen die hij op de Linnaeushof in Amsterdam heeft bewoond. Zijn graf, waar hij met dochter en echtgenote ligt, passeer ik regelmatig en ik sta dan even stil.

Maar een paar weken geleden kreeg ik een schok: Nescio was weg. Althans zijn grafsteen. Foetsie. Geen spoor. Het was weliswaar vakantietijd, maar dat kon niet de reden zijn. Als stille getuige lag er een spade, maar ook aan de omgewoelde aarde zag ik dat er wat aan de hand was. Ik begreep er niets van.

Hij zou hem na 60 jaar toch niet zijn gesmeerd? Grafroof? Grafschennis? Of zou zijn steen ter restauratie zijn afgevoerd? Dat zou hoog tijd worden, want die was, zoals gezegd, ergerlijk verwaarloosd.

Ik vertrouw erop dat zijn zerk er binnenkort weer in volle glorie staat. Geheel gerestaureerd. Want de gemeente Amsterdam zal het toch niet in haar botte harsens hebben gehaald het graf te ruimen?

Ze is ertoe in staat, maar ik ga van dat schrikbeeld vooralsnog niet uit.

Nescio moet terug!

De Dip van de Koning

Het vertrouwen in Willem-Alexander is gekelderd van 76 procent dit voorjaar naar 47 procent eind december. Sneu natuurlijk voor onze koning. Ook zal hij behoorlijk op zijn lazer krijgen van moeder Beatrix, die dit soort dingen niet kan verkroppen. Anderzijds vond Beatrix, toen ze nog koningin was, peilingen weinig meer dan momentopnames, die de waan van de dag weerspiegelden. Ik vrees dat ik het voor deze ene keer met haar eens ben. Wim-Alex hoeft zich nog geen zorgen te maken. Het komt wel weer goed.

Zijn populariteit wordt meestal gemeten met vragen in de trant van: ‘hoe vind je dat de koning het doet?’ Aangezien het gros van de bevolking geen flauw idee heeft van de werkelijke functies van de koning, is het een schot-voor-open-doel-vraag. Als de koning vriendelijk wuift of een zorgmedewerker een schouderklop geeft, is het al gauw dik in orde. Fantastische koning hebben we toch. Dat geldt ook voor Máxima, die als echtgenote van een miljardair de armen in deze wereld aan een bankrekening wil helpen. Dan kunnen ze een bedragje overmaken waarover ze in werkelijkheid nooit zullen beschikken. Ze vliegt daartoe de wereld rond in opdracht van de VN. De kosten, 150.000 euro per jaar, zijn voor ons. Fantastische koningin hebben we toch.

En allebei zo meelevend en invoelend. Zo klapten ze in het voorjaar hartstochtelijk mee voor de zorgmedewerkers. Dat kostte niets (altijd een doorslaggevend argument voor de Oranjes) en het kwam lekker solidair over. Dat bleek ook uit de peilingen.

Ze gingen beiden veel op ‘werkbezoek’ om te kijken hoe corona in de praktijk uitpakte. Dat konden ze uiteraard ook prima opmaken uit de vele programma’s en artikelen die – tot vervelens toe – aan corona zijn gewijd, maar zo’n werkbezoek laat hun betrokkenheid zien. Betrokkenheid doet het altijd goed en ze tikt lekker door in populariteitscores.

Dat die bezoeken volstrekt zinloos zijn, doet niet ter zake. De koning komt! Hele afdelingen worden stilgelegd, het personeel in rotten van drie opgesteld, ziekenhuizen en toegangswegen om veiligheidsredenen afgesloten. Het werk komt praktisch stil te liggen omdat de koning en zijn echtgenote geïnformeerd wensen te worden. Ze stellen voorgekookte vragen en luisteren naar voorgekookte antwoorden. De opbrengst van zo’n bezoek is nul komma nul en er gaat veel werktijd verloren. Wat overigens niet wegneemt dat velen zich vereerd voelen door het koninklijke bezoek.

Dat het aan echte empathie en inschattingsvermogen ontbreekt, bleek dit jaar twee keer. Toen Nederland in het voorjaar voor de eerste keer op slot ging, kocht Willem-Alexander een speedbootje van twee miljoen om eens lekker bij zijn vakantiepaleis in Griekenland over het water te scheuren.  In oktober, op een moment dat ons ten zeerste was ontraden te gaan reizen en zeker niet de grens over te gaan, deden ze dat toch. Overigens wel geheel volgens hun eigen beproefde gedragscode: gewoon doen waar je zin in hebt.

Het is een godswonder dat het koningspaar zelf inzag dat hun tripje fout viel. Wat wel iets anders is dan het ook begrijpen. Binnen een dag waren ze terug en gingen ze in een excuusvideo door het stof. Het was wel jammer dat de weerzin van beider gezichten afdroop en dat hun lichaamstaal maar voor een uitleg vatbaar was: jullie hebben onze vakantie verpest.

Dat ze het nu in de peilingen slecht doen, zegt niet veel. Eén geslaagde publiciteitsactie van de RVD en ze zijn terug bij de oude, vertrouwde 75 procent of hoger.

Dat daar maar weinig voor nodig is, bleek weer eens uit de tweedelige documentaire De Joden & de Oranjes die NPO 2 op 19 en 26 december uitzond. De Joodse Omroep, ingelijfd bij de EO, had er veel werk van gemaakt en een groot aantal mensen geïnterviewd. Ik mocht ook mijn zegje doen.

In beide delen was de toon kritisch en er werd niets verbloemd, wat zo ongeveer standaard is als het over de Oranjes gaat. Wilhelmina kwam er slecht af vanwege haar vlucht naar Engeland. Joden (en zij niet alleen) voelden zich in de steek gelaten. In haar praatjes voor radio Oranje maakte de koningin weinig woorden vuil aan haar joodse landgenoten. Dat stak. Veel joden waren en bleven woedend op het koningshuis totdat Willem-Alexander op 5 mei zijn toespraakje op de Dam hield.

Ook zijn overgrootmoeder, zo sprak de koning, had te weinig aandacht aan de joden besteed, hoewel ze toch ‘standvastig’ en ‘fel’ in haar verzet tegen Hitler was geweest. Vanuit Londen wel te verstaan. Een heroïsche daad van een allure waarnaar je, normaal gesproken, in de geschiedenis met een lampje moet zoeken. De koninklijke truc werkte.

De bekende journalist Hans Knoop en rabbijn Tamarah Benima konden hun oren niet geloven en waren dolgelukkig met de opmerking van Willem-Alexander. Ik vond die vooral erg hol. En vermoedelijk was niet eens de koning zelf, maar zijn vaste speechschrijver Jan Snoek op het briljante idee gekomen om een excuusje te maken. Kost geen cent en het effect is groot. Hoewel W.A. dus niets zei wat iedereen al lang wist, sloegen zijn paar woorden in als een bom. Tegelijkertijd hield hij de mythe van onze fantastische koningin in Londen in stand, die zo keihard voor onze vrijheid had gestreden. Veel verder dan zo nu en dan ‘boe’ roepen naar Berlijn is ze nooit gekomen.

Ik bedoel maar: er is weinig voor nodig om Willem-Alexanders populariteit weer snel naar 76 procent of hoger op te krikken.

NU IN DE BOEKWINKEL

 

“Schraapzucht Oranjes lijkt genetisch” (AD 13-1-2020)

De Staat de lasten, de Oranjes de lusten

De jonge koningin Wilhelmina ontpopte zich als een groot liefhebber van het Veluwse natuurschoon. Haar landgoed Kroondomein Het Loo lag haar na aan het hart. In het eerste decennium van de twintigste eeuw kocht ze veel grond aan zodat haar landgoed fors in omvang toenam. Haar man, prins Hendrik, was dol op jagen, wat hij naar hartenlust op het Kroondomein kon doen. Wilhelmina hield niet van de jacht. Ze prefereerde rust en stilte.

Of het uit liefde voor de natuur was of uit eigenbelang valt niet meer na te gaan, maar Wilhelmina was een hardnekkig tegenstander van de aanleg van grote, doorgaande wegen in haar omgeving. Al even stug was haar verzet tegen de komst van een opvangkamp voor joodse vluchtelingen uit Duitsland, die de wijk hadden genomen voor het Hitlerregime.

Vluchteling zijn is natuurlijk heel erg, maar ze en masse in de buurt van je paleis hebben rondlopen, is ook geen pretje. Dus verrees het kamp, onder druk van Wilhelmina, veilig ver weg van Apeldoorn bij het Drentse Westerbork.

Het liefst zou Wilhelmina haar grondbezit op de Veluwe hebben veranderd in een groot natuurreservaat. Ze vond het jammer als het gebied versnipperd zou raken over erfgenamen van komende generaties. Omdat het juridisch lastig was haar landerijen als één aaneengesloten geheel te laten voortbestaan, besloot ze tegen het eind van haar leven haar bezit aan de staat te ‘schenken’. Alleen het exploitatierecht bleef, net als bij het oorspronkelijke domein het geval was geweest, bij haar en haar erven. Zo voorkwam ze niet alleen versnippering, maar zorgde ze er ook voor dat het geheel als bijzonder kroondomein werd overgedragen ‘aan de opvolgende kroondragende leden van de dynastie.’ En ze bespaarde heel veel geld.

Het ANP berichtte destijds dat als gevolg van de schenking ‘een complex landerijen van ruim 6730 hectare met ongeveer 75 boerderijen, woningen en andere gebouwen één geheel blijft. Het gevaar van versnippering is door het besluit van de prinses uitgesloten. De minister van financiën heeft bij de Tweede Kamer een wetsontwerp aanhangig gemaakt tot het treffen van de wettelijke voorzieningen die door de schenking nodig zijn geworden.’

De regering had het geschenk – zoals het hoort – met ‘eerbiedige dankbaarheid’ aanvaard. Maar de ‘Hoge Schenkster’, zoals de gulle gever vol ontzag werd genoemd, had wel zo haar voorwaarden gesteld. Zij en haar erfgenamen bleven over alle inkomsten van het domein beschikken, inclusief het genot van de jacht. Bovendien had de staat zich bij de aanvaarding verplicht om, mocht de monarchie ophouden te bestaan, het geheel aan Wilhelmina’s dan levende erfgenamen over te dragen, dan wel de waarde van het Kroondomein te vergoeden, uiteraard vermeerderd met de wettelijke rente. Het was een handige én uitermate voordelige zet van de oude koningin. De staat de lasten, zij de lusten

Wat er tegenover stond, is minder gemakkelijk aan te geven. De financiële verhouding tussen het koninklijk huis en de staat is al ruim tweehonderd jaar een hoogst delicate kwestie. Het was (en is) een onderwerp dat ministers maar het liefste mijden. Als het al eens ter sprake kwam, was dat noodgedwongen vanwege bepaalde wetgeving en dan gebeurde dat nog met ‘eerbied en schroomvalligheid’.
In 1849 weigerde de regering de Kamer zelfs mededelingen te doen over de inkomsten uit de kroondomeinen, omdat de waardigheid van het koningschap eronder zou lijden. Ruim een halve eeuw later was er op dat punt nog niets noemenswaardigs veranderd.
Een Tweede Kamerlid dat zich aan het onderwerp ‘Oranje en geld’ waagde, laadde al gauw de verdenking op zich geen eerbied te hebben voor ‘hooge personen’. Nog steeds is het onderwerp min of meer taboe, al willen sommige media tegenwoordig met behulp van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) wel eens een onderzoek opstarten naar een of andere kwestie rondom de Oranjes. Vrijwel altijd gaat die over geld.

Formeel draagt het Huis van Oranje de kosten en lasten die op het domein drukken, maar in de praktijk is dat allerminst het geval. Het domein wordt beheerd door een rentmeester. Hij wordt benoemd en ontslagen door de regerende Oranje en bijgestaan door een Raad van Beheer die eveneens door de kroondrager wordt benoemd en ontslagen. De rentmeester is verantwoordelijk voor het beheer en de exploitatie van het eigenlijke kroondomein. Hij gaat over het beheer van de bossen, zorgt voor het onderhoud van de opstallen en het innen van huren en pachten.
Dat kan hij natuurlijk niet in zijn eentje, wat de vraag oproept of de kosten van het benodigde personeel voor de Oranjes niet uit de hand lopen. Dat valt reuze mee. Voor het aanvullend personeel toucheert het staatshoofd een vergoeding. Bovendien kan hij zich voorts beroepen op allerlei subsidieregelingen.

De overige beheerskosten van Wilhelmina’s ‘schenking’ kunnen op grond van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis bij de overheid worden gedeclareerd. Van die regeling maken de Oranjes met veel enthousiasme gebruik.
In de praktijk betaalt het Rijk geheel of grotendeels de kosten van flora- en faunabeheer en het onderhoud van de wegen. Hoewel de natuurliefhebber wel enigszins tegemoet moet worden gekomen, beslist de koning – als particulier vruchtgebruiker – over de openstelling van het Veluwse landgoed.

Onderdanen zijn welkom, maar het grootste deel van het kroondomein is tussen 15 september en 25 december gesloten. In die periode wil koning Willem-Alexander met zijn gasten er ongestoord kunnen jagen, net als in vroeger jaren prins Bernhard en prins Hendrik dat deden. De koning verdedigt zijn jachtgedrag met een doorzichtige smoes. De periode zou bedoeld zijn om het wild rust te gunnen. Voor het deel van het kroondomein dat wel het gehele jaar voor het publiek toegankelijk is, krijgt de koning een extra subsidie.

De Koninklijke Houtvesterij praktiseerde jarenlang een ‘natuurvolgend bosbeheer’ dat niet bij iedereen in goede aarde valt. Een in bossen gespecialiseerde bioloog vond het beheer van het Kroondomein ‘uiterst schadelijk’, omdat de oudste eiken worden omgehakt. Aldus sneeft zoetjesaan ons enig werkelijk oude bos met woudreuzen van soms wel 250 jaar oud. In de buurt van de Echoput zijn ze intussen allemaal al verdwenen.

Zou Wilhelmina zich in haar graf omdraaien als ze wist hoe delen van ‘haar’ bos worden gekapt? Haar kleindochter Beatrix, onder wie dat kappen plaats vond, scheen het allemaal niet te kunnen schelen. En waarom ook? Want mocht ooit de republiek uitbreken, dan wacht de Oranjes – dankzij enerzijds Wilhelmina’s meesterzet en anderzijds de generositeit en gedweeheid van de Nederlandse staat jegens de koninklijke familie – een mooie toekomst als grootgrondbezitter.
De Wet op het Kroondomein werd in 1959, enkele jaren voor Wilhelmina’s dood (1962), ingevoerd.